ECLI:NL:HR:2020:222

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
7 februari 2020
Zaaknummer
18/03411
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gebruik van een niet-ingeschreven tolk in strafzaken en de vereisten voor schriftelijke vastlegging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 februari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft het gebruik van een tolk die niet is ingeschreven in het Register beëdigde tolken en vertalers, en de verplichting om de redenen voor dit gebruik schriftelijk vast te leggen conform artikel 28.4 van de Wet beëdigde tolken en vertalers. De verdachte, geboren in 1982, had beroep ingesteld tegen het arrest van het hof, waarin werd gesteld dat de aanwezige tolk niet ingeschreven was in het register, maar dat dit was gebeurd omdat een ingeschreven tolk niet tijdig beschikbaar was.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof toereikend de redenen had vastgelegd voor het gebruik van de niet-ingeschreven tolk, mede gezien de wetsgeschiedenis van de relevante wetgeving. Het hof had in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep vastgelegd dat de tolk aanwezig was omdat er geen ingeschreven tolk beschikbaar was. De Hoge Raad concludeerde dat het hof niet gehouden was tot een nadere motivering, vooral omdat er geen bezwaren waren ingebracht door of namens de verdachte tegen het gebruik van de tolk.

Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte, waarmee de beslissing van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest benadrukt het belang van de regels omtrent het gebruik van tolken in strafzaken en de noodzaak om de redenen voor afwijkingen van de standaardprocedures goed te documenteren.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/03411
Datum11 februari 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 26 juli 2018, nummer 22/004874-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.I. Kool, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Namens de verdachte heeft H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het middel klaagt dat het hof niet toereikend de redenen als bedoeld in artikel 28 lid 4 Wet beëdigde tolken en vertalers heeft vastgelegd voor het gebruikmaken van een tolk die niet is ingeschreven in het Register beëdigde tolken en vertalers.
2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang, het volgende in:
“Ter terechtzitting is aanwezig [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1966, wonende te [plaats], tolk in de Tunesische taal, die niet in het Register beëdigde tolken en vertalers is ingeschreven. Nu een in het Register ingeschreven tolk in deze taal niet (tijdig) beschikbaar was, wordt al hetgeen ter terechtzitting is gesproken of voorgelezen door voornoemde tolk vertolkt. Alvorens met zijn werkzaamheden aan te vangen, legt de tolk in handen van de voorzitter op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed af dat hij zijn taak naar zijn geweten zal vervullen.
(...)
De raadsvrouw voert het woord tot verdediging overeenkomstig haar overgelegde en aan dit proces-verbaal gehechte pleitnotities.
In aanvulling daarop voert de raadsvrouw aan:
Omdat het hof de laatste feitelijke instantie is, wilde cliënt graag worden bijgestaan door een tolk. Hij hoopte dat hij daardoor beter zijn visie op de zaak zou kunnen overbrengen. Hij heeft er geen rekening mee gehouden dat dit vragen zou oproepen of afbreuk aan de betrouwbaarheid van zijn verklaringen zou doen. Cliënt blijft bij zijn eerder afgelegde verklaringen.”
2.3.1
Artikel 28 lid 1, 3 en 4 Wet beëdigde tolken en vertalers houdt, voor zover hier van belang, in:
“1. De volgende diensten en instanties maken in het kader van het strafrecht en het vreemdelingenrecht uitsluitend gebruik van beëdigde tolken of vertalers:
(...)
b. de tot de rechterlijke macht behorende gerechten;
(...).
3. In afwijking van het eerste (...) lid kan gebruik worden gemaakt van een tolk die geen beëdigde tolk is of van een vertaler die geen beëdigde vertaler is indien wegens de vereiste spoed een ingeschrevene in het register niet tijdig beschikbaar is of indien het register voor de desbetreffende bron- of doeltaal dan wel bron- of doeltalen geen ingeschrevene bevat.
4. Indien van het eerste (...) lid wordt afgeweken wordt dit met redenen omkleed schriftelijk vastgelegd. (…)”
2.3.2
De geschiedenis van de totstandkoming van artikel 28 Wet beëdigde tolken en vertalers houdt onder meer het volgende in:
“Artikel 28
Dit artikel bevat de afnameplicht voor justitiële diensten, de rechterlijke macht, de Koninklijke Marechaussee, de politie en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State voor zover deze optreedt als hoogste instantie in het vreemdelingenrecht. Zoals in het algemeen deel van de toelichting reeds is gesteld is het van groot belang dat binnen de strafrechtsketen en de vreemdelingenketen enkel gebruik wordt gemaakt van gerechtstolken en beëdigd vertalers waarvan de kwaliteit en integriteit gewaarborgd is. Via een afnameplicht wordt gewaarborgd dat de hiervoor genoemde instanties ook enkel van deze gerechtstolken en beëdigd vertalers gebruik maken.
Via het derde lid wordt voorzien in de mogelijkheid gebruik te maken van een tolk of vertaler die niet in het register is opgenomen. Het betreft hierbij de situatie dat een gerechtstolk of beëdigd vertaler niet of niet tijdig beschikbaar is. (...) Het derde lid laat onverlet dat een verdachte op grond van de wet of op basis van artikel 6 EVRM recht heeft op een tolk of vertaler. Indien geen gerechtstolk of beëdigd vertaler beschikbaar is zal gebruik gemaakt worden van een tolk of vertaler die niet in het register staat ingeschreven.
Het vierde lid bevat de verplichting indien geen gebruik wordt gemaakt van een gerechtstolk of beëdigd vertaler, dit voorzien van een motivering schriftelijk vast te leggen. Op deze wijze kan in het vervolg van een procedure worden nagegaan wie als tolk of vertaler is opgetreden. Dit biedt enerzijds een waarborg dat zorgvuldig met de afnameverplichting wordt omgegaan en biedt voorts duidelijkheid wie als tolk of vertaler heeft gefungeerd.”
(Kamerstukken II 2004/05, 29 936, nr. 3, p. 23-24)
2.4
In het onder 2.2 weergegeven proces-verbaal heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat van de daar aanwezige tolk, die niet is ingeschreven in het Register beëdigde tolken en vertalers, gebruik is gemaakt omdat een in dat register ingeschreven tolk niet, althans niet tijdig, beschikbaar was. Daarmee heeft het hof, mede gelet op de onder 2.3.2 weergegeven wetsgeschiedenis, toereikend de redenen vastgelegd als bedoeld in artikel 28 lid 4 Wet beëdigde tolken en vertalers. Tot een nadere motivering was het hof niet gehouden, mede in aanmerking genomen dat blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep door of namens de verdachte geen bezwaren zijn ingebracht tegen het gebruikmaken van de daar aanwezige tolk.
2.5
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 februari 2020.