ECLI:NL:HR:2020:219

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
7 februari 2020
Zaaknummer
19/01290
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen inhouding vaarbewijs ex art. 35a.4 Scheepvaartverkeerswet

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van een klager tegen de inhouding van zijn vaarbewijs op grond van artikel 35a.4 van de Scheepvaartverkeerswet. De Hoge Raad heeft op 11 februari 2020 uitspraak gedaan in deze zaak, met zaaknummer 19/01290. De klager had eerder een klaagschrift ingediend bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 29 januari 2019 uitspraak deed in deze kwestie. De advocaat van de klager, M.J. van Dam, heeft een cassatiemiddel voorgesteld, maar de advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de klager in zijn cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de gronden van de advocaat-generaal gevolgd en geoordeeld dat het cassatieberoep niet in behandeling kan worden genomen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat het Openbaar Ministerie het vaarbewijs aan de klager heeft teruggegeven, waardoor de klager geen belang meer heeft bij het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de teruggave van het vaarbewijs in overeenstemming is met artikel 35a.3.c van de Scheepvaartverkeerswet, dat bepaalt dat het vaarbewijs onverwijld moet worden teruggegeven indien het onderzoek in de strafzaak niet binnen 26 weken na de invordering is aangevangen. De Hoge Raad heeft daarom het beroep van de klager niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/01290
Datum11 februari 2020
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 januari 2019, nummer RK 19/000606, op een klaagschrift als bedoeld in art. 164 lid 8 van de Wegenverkeerswet 1994, ingediend
door
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
hierna: de klager.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft M.J. van Dam, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de klager in zijn cassatieberoep.
De raadsman van de klager heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal, zal de Hoge Raad het cassatieberoep van de klager niet in behandeling nemen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 februari 2020.