Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
11 februari 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 februari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, economische kamer, van 28 september 2018. De zaak betreft een economische overtreding van artikel 47 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (WVGS) door een transportbedrijf. Tijdens het lossen van zoutzuur vanuit een tankwagen op het terrein van een ander bedrijf, is er een lek ontstaan in de wand van de tankwagen, waardoor meer dan 14.000 kilo zoutzuur is weggelopen. De Hoge Raad heeft zich in deze zaak gebogen over drie belangrijke vragen: bestond er een meldplicht op basis van artikel 47 WVGS, rustte deze plicht op de verdachte, en kan de overtreding worden gekwalificeerd als een schending van de voorschriften van artikel 47 WVGS, gezien de wijziging van dit artikel per 1 april 2015?
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen. De klachten die door de verdachte zijn ingediend, konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geen verdere motivering hoeven geven, omdat de klachten niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals gesteld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt daarmee de eerdere beslissing van het gerechtshof en onderstreept de verantwoordelijkheid van rechtspersonen in het kader van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.