ECLI:NL:HR:2020:216

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
7 februari 2020
Zaaknummer
18/05018
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over overtreding van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen door een rechtspersoon

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 februari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, economische kamer, van 28 september 2018. De zaak betreft een economische overtreding van artikel 47 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (WVGS) door een transportbedrijf. Tijdens het lossen van zoutzuur vanuit een tankwagen op het terrein van een ander bedrijf, is er een lek ontstaan in de wand van de tankwagen, waardoor meer dan 14.000 kilo zoutzuur is weggelopen. De Hoge Raad heeft zich in deze zaak gebogen over drie belangrijke vragen: bestond er een meldplicht op basis van artikel 47 WVGS, rustte deze plicht op de verdachte, en kan de overtreding worden gekwalificeerd als een schending van de voorschriften van artikel 47 WVGS, gezien de wijziging van dit artikel per 1 april 2015?

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen. De klachten die door de verdachte zijn ingediend, konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geen verdere motivering hoeven geven, omdat de klachten niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals gesteld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt daarmee de eerdere beslissing van het gerechtshof en onderstreept de verantwoordelijkheid van rechtspersonen in het kader van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/05018 E
Datum11 februari 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, economische kamer, van 28 september 2018, nummer 22/001291-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
gevestigd te [plaats],
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H.H. van Steijn, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 februari 2020.