ECLI:NL:HR:2020:215

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
6 februari 2020
Zaaknummer
18/01592
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van handelen in strijd met de Wet Wapens en Munitie door het dragen van balletjespistolen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 februari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 28 maart 2018. De verdachte, geboren in 1996, was in hoger beroep vrijgesproken van het voorhanden hebben van op vuurwapens gelijkende voorwerpen, maar werd wel veroordeeld voor het medeplegen van handelen in strijd met artikel 27.1 van de Wet Wapens en Munitie (WWM) door het dragen van balletjespistolen. De verdachte stelde dat het hof de balletjespistolen ten onrechte had aangemerkt als voorwerpen die zijn bestemd om mee te dreigen, zoals bedoeld in artikel 2.1 categorie IV sub 7 WWM.

De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de verdachte niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geen motivering hoeven geven, omdat de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals gesteld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat de Hoge Raad heeft overgenomen.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en M.J. Borgers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/01592
Datum11 februari 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 28 maart 2018, nummer 22/000423-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.L. Baar, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 februari 2020.