Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Procesverloop
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
18 december 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 31 maart 2020. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten in de zaak, waaronder die van de kantonrechter te Dordrecht en het gerechtshof Den Haag. De Advocaat-Generaal M.H. Wissink heeft geconcludeerd dat eiser niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het cassatieberoep niet op de voorgeschreven wijze is ingesteld, zoals vereist in artikel 30c lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Eiser heeft de procesinleiding niet langs elektronische weg ingediend en heeft ook geen advocaat bij de Hoge Raad aangewezen, wat in strijd is met artikel 407 lid 3 Rv. Eiser had de mogelijkheid om deze verzuimen binnen twee weken te herstellen, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Hierdoor heeft de Hoge Raad besloten dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn cassatieberoep. Het arrest is gewezen op 18 december 2020 en openbaar uitgesproken door raadsheer M.J. Kroeze.