ECLI:NL:HR:2020:2068
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak van de Rechtbank Gelderland inzake belasting van personenauto’s en motorrijwielen
In deze zaak heeft belanghebbende, [X] te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 29 oktober 2019, nr. AWB 18/3017. Dit beroep betreft een verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank over een door hem op aangifte voldaan bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, waarna belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend.
De Hoge Raad heeft de door belanghebbende voorgestelde middelen beoordeeld. De uitkomst van deze beoordeling is dat de middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, samen met de raadsheren E.N. Punt en P.M.F. van Loon, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, op 18 december 2020.