Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
5.Beslissing
15 december 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 december 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1990, was veroordeeld voor medeplegen van opzettelijke vrijheidsberoving met zwaar lichamelijk letsel als gevolg, zoals vastgelegd in artikel 282.2 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld, waarbij de advocaat-generaal E.J. Hofstee had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, specifiek met betrekking tot de duur van de opgelegde gevangenisstraf en de toepassing van vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging, maar dat het cassatiemiddel betreffende de vervangende hechtenis wel slaagde. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof voor zover deze betrekking had op de vervangende hechtenis en bepaalde dat gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast. Tevens werd de duur van de opgelegde gevangenisstraf verminderd van 365 dagen naar 356 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het beroep werd voor het overige verworpen.