ECLI:NL:HR:2020:2036

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
18/02589
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over rechtsgeldigheid dagvaarding en opzet bij diefstal met geweld met fatale afloop

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 december 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Bonaire. De zaak betreft een woningoverval op Bonaire waarbij de verdachte, samen met mededaders, betrokken was bij een gewelddadige diefstal die resulteerde in de dood van een politieagent. De Hoge Raad heeft zich gebogen over de rechtsgeldigheid van de dagvaarding en de vraag of de verdachte opzet had op het geweld dat tijdens de overval werd gebruikt.

De eerste vraag die aan de orde kwam was of de dagvaarding rechtsgeldig was betekend aan de verdachte, die in Nederland gedetineerd was. Het hof had geoordeeld dat de dagvaarding tijdig was betekend, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit oordeel getuigde van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad stelde vast dat de Rijkswet niet voorziet in de mogelijkheid dat het hof zitting houdt in het Europese deel van Nederland, en dat de dagvaarding niet op de juiste wijze was betekend. Desondanks leidde dit niet tot cassatie, omdat de verdachte geen rechtens te respecteren belang had bij vernietiging van de uitspraak, gezien de omstandigheden van de zaak.

Vervolgens beoordeelde de Hoge Raad de bewijsklacht met betrekking tot het opzet van de verdachte op het geweld dat tijdens de overval werd gepleegd. Het hof had vastgesteld dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat wapens bij de diefstal met geweld zouden worden gebruikt. De Hoge Raad oordeelde dat het hof dit oordeel toereikend had gemotiveerd en dat er geen sprake was van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad verwierp het beroep en vernietigde de uitspraak van het hof enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, die werd verminderd van 14 jaren naar 13 jaren en 5 maanden.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/02589 A
Datum15 december 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 24 april 2018, nummer H 118/2017, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit. Het vierde cassatiemiddel is later ingetrokken.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de dagvaarding om te verschijnen ter terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2017 rechtsgeldig is betekend.
2.2.1
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2017 houdt, voor zover in cassatie van belang, het volgende in:
“De verdachte:
(...)
is niet ter terechtzitting verschenen. Middels een schriftelijke verklaring d.d. 24 oktober 2017 heeft de verdachte afstand gedaan van het recht ter zitting aanwezig te zijn.
Als raadsvrouw is aanwezig mr. A.S.M. Blonk, advocaat te Curaçao.
(...)
De behandeling heeft plaatsgevonden middels videoconference op de locaties Curaçao (leden van het Hof en de griffier, de procureur-generaal en de raadsvrouw), Nederland (locatie P.I. Zutphen, twee medeverdachten [medeverdachte 4] en [betrokkene 1] ) en Bonaire (twee medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] en de benadeelde partijen).
De voorzitter deelt mede dat op 16 oktober 2017 de dagvaarding in hoger beroep aan de verdachte in persoon is uitgereikt maar dat, blijkens de akte van uitreiking, de verdachte niet wenste te tekenen voor ontvangst en voor toestemming tot verkorting van de termijn van dagvaarding.
De raadsvrouw verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik heb vraagtekens bij het formulier waarin mijn cliënt afstand heeft gedaan van zijn recht om ter terechtzitting te verschijnen. Wie heeft hem de strekking van het formulier uitgelegd? Los daarvan is er veel te laat betekend. Welke consequentie ik daaraan verbind? Onderzoekswensen heb ik reeds ingediend. Ik stem er op zich wel mee in om nu door te gaan, maar wat nu besproken wordt zou later nog een keer met verdachte moeten worden besproken.
De procureur-generaal verklaart, zakelijk weergegeven:
We hebben nu videoverbinding met de P.I. Zutphen. Ik vraag me af of de verdachte niet even voor de camera kan worden gebracht om de nietigheid te dekken. Er is niet tijdig betekend.
(...)
De raadsvrouw verklaart, zakelijk weergegeven:
Het feit dat ik namens cliënt het woord heb gevoerd dekt de nietigheid van de dagvaarding niet. De zaak wordt wel aanhangig gemaakt door een dagvaarding, en het rechtsgeding neemt wel aanvang maar dat betekent niet dat het onderzoek is aangevangen. Wat betreft de woonplaats, de verdachte woont niet in Nederland, ook niet in Bonaire, dan zou het Venezuela zijn en ook dan is de termijn 6 weken.
De voorzitter onderbreekt de behandeling voor beraad.
Na hervatting deelt de voorzitter de volgende beslissing van het Hof mede.
Een redelijke uitleg van artikel 300 Sv brengt met zich dat de zitting vandaag zowel in Curaçao, Bonaire als in Nederland plaatsvindt. Artikel 300 Sv heeft het voorts over het woonachtig zijn. De verdachte is niet woonachtig in Nederland, maar verblijft er wel in een P.I. in verband met zijn veiligheid. De ratio van artikel 300 Sv is dat indien een zitting plaatsvindt terwijl de verdachte zich in het buitenland bevindt er voldoende tijd voor de verdachte moet zijn om naar die plaats van de zitting toe te gaan. Daartoe is de betekeningstermijn voor een ander eilandgebied verlengd met 7 dagen, voor het buitenland is het 6 weken. In dit geval vindt de zitting op Curaçao, Bonaire en in Nederland plaats. De verdachte is gedetineerd in Nederland, dus voor de verdachte geldt de 7 dagen termijn. De dagvaarding is op 16 oktober 2017 aan de verdachte betekend, tijdig en in persoon. De dagvaarding is op de juiste wijze betekend en het Hof verleent daarom verstek tegen de verdachte. Het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis wordt afgewezen, nu de ernstige bezwaren en gronden nog aanwezig zijn. De voorlopige hechtenis loopt gewoon door ingevolge artikel 108 Sv.”
2.2.2
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzittingen in hoger beroep van 14 en 15 maart 2018, is het onderzoek aldaar opnieuw aangevangen en heeft de raadsvrouw van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de in het procesdossier gevoegde pleitnota. Uit deze pleitnota volgt dat de raadsvrouw in de kern het verweer dat de dagvaarding van de verdachte voor de terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2017 nietig is, heeft herhaald.
2.2.3
Het hof heeft het verweer – voor zover in cassatie van belang – in zijn vonnis als volgt verworpen:
“Nu de raadsvrouw het verweer ten aanzien van de nietigheid van de inleidende dagvaarding thans expliciet herhaalt zal het Hof daarop opnieuw beslissen. Het Hof stelt vast dat door de raadsvrouw geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn aangevoerd sinds haar eerste verweer; het Hof heeft thans geen aanleiding om anders te oordelen dan het reeds ter terechtzitting van 24 oktober 2017 heeft gedaan (...)”
2.3
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
- Artikel 1, aanhef en onder i, van de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie (hierna: Rijkswet):
“landen: Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Nederland, voor zover betrekking hebbende op Bonaire, Sint Eustatius en Saba.”
- Artikel 15 lid 3 Rijkswet:
“Het Hof zetelt in elk van de landen. Het Hof houdt zitting in Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Het Hof kan zitting houden op Bonaire, Sint Eustatius en Saba.”
- Artikel 300 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering BES (hierna: Sv BES), voorzover in cassatie van belang:
“Op straffe van nietigheid moet tussen de dag waarop de dagvaarding aan de verdachte is betekend, en die van de terechtzitting een termijn van ten minste zeven dagen verlopen. Wanneer de verdachte in een ander eilandgebied wordt gedagvaard dan waar de rechter zitting houdt, wordt de termijn van dagvaarding met zeven dagen verlengd. De termijn bedraagt ten minste zes weken, indien de verdachte in het buitenland woonachtig is.”
2.4.1
Het hof heeft geoordeeld dat de dagvaarding van de verdachte voor de terechtzitting van 24 oktober 2017 rechtsgeldig is betekend op de grond dat een redelijke uitleg van artikel 300 Sv BES in dit geval met zich brengt dat tussen de dag waarop de dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep aan de verdachte is betekend en de dag van die terechtzitting niet een termijn van ten minste zes weken, maar een termijn van ten minste zeven dagen gold.
2.4.2
Het hof heeft dit oordeel gestoeld op de omstandigheid dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2017 mede in Nederland heeft plaatsgevonden waarmee het hof als zijn oordeel tot uitdrukking heeft gebracht dat het hof in het Europese deel van Nederland zitting kan houden. Dat oordeel getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Immers, artikel 15 Rijkswet in onderlinge samenhang bezien met artikel 1, aanhef en onder i, Rijkswet voorziet niet in de mogelijkheid dat het hof zitting houdt in het Europese deel van Nederland.
Op grond van artikel 15 lid 3 Rijkswet houdt het hof zitting in een van de landen onderscheidenlijk op een van de eilanden aldaar genoemd. Deze bepaling moet aldus worden begrepen dat het hof slechts in een van deze landen onderscheidenlijk op een van deze eilanden zitting houdt, daargelaten de mogelijkheid dat onder meer vanuit een ander land of eiland door anderen via een videoconferentie-verbinding wordt deelgenomen aan de terechtzitting. Gelet hierop begrijpt de Hoge Raad de overweging van het hof in het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 24 oktober 2017 dat “de zitting vandaag zowel in Curaçao, Bonaire als in Nederland plaatsvindt” in het licht van de overweging van het hof dat de “behandeling heeft plaatsgevonden middels videoconference op de locaties Curaçao (leden van het Hof en de griffier, de procureur-generaal en de raadsvrouw), Nederland (locatie P.I. Zutphen, twee medeverdachten [medeverdachte 4] en [betrokkene 1] ) en Bonaire (twee medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] en de benadeelde partijen)“ aldus dat het hof zitting heeft gehouden in Curaçao.
2.4.3
Het oordeel van het hof dat de dagvaarding in hoger beroep voor de terechtzitting van 24 oktober 2017 rechtsgeldig is betekend is daarom niet toereikend gemotiveerd.
2.5
Tot cassatie hoeft dit echter niet te leiden. Gelet op de bijzonderheden waardoor deze zaak wordt gekenmerkt zoals daarvan onder meer blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 oktober 2017, te weten dat de verdachte voorafgaand aan de terechtzitting op de hoogte was van die terechtzitting, afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht, zijn raadsvrouw ter terechtzitting namens hem het woord heeft gevoerd en – onder voorwaarde – ermee heeft ingestemd om met de behandeling van de zaak door te gaan, en de omstandigheid dat het onderzoek ter terechtzitting op de terechtzitting van 14 maart 2018 opnieuw is aangevangen heeft de verdachte geen rechtens te respecteren belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het hof met het oog op een nieuwe behandeling.
2.6
Het cassatiemiddel is tevergeefs voorgesteld.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over de bewezenverklaring onder 1 van het opzet van de verdachte op het medeplegen van het tegen [slachtoffer 7] toegepaste geweld.
De uitspraak van het hof
3.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op 17 augustus 2016 te Bonaire tezamen en in vereniging met anderen, in een woning gelegen aan [a-straat 1] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- diverse sieraden (waaronder een horloge met de letters MK op de wijzerplaat, 9 ringen, 2 neuspiercings, twee gouden halskettingen, een hanger, twee armbanden);
- meerdere geldbedragen (waaronder bedragen van 500 euro, 20 euro, 900 dollar, 375 dollar);
- diverse mobiele telefoons (een blauwe Samsung S6, een andere Samsung, Nokia’s, een Samsung Galaxy A3, zwart van kleur, een witte iPhone 5c, Samsung SM-G388F Galaxy Xcover3);
- autosleutels;
- diverse bankpassen (een Rabobankpas op naam van [slachtoffer 1] en twee Rabobankpassen op naam van [slachtoffer 2] ) en andere passen;
- rijbewijzen (op naam van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] );
- een iPad en tablet van het merk Samsung en een fototoestel;
- portemonnees
toebehorende aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] (e/v [slachtoffer 3] ) of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (e/v [slachtoffer 1] ) en/of [slachtoffer 5] of [slachtoffer 6] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededaders,
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen te weten [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] (e/v [slachtoffer 3] ) en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (e/v [slachtoffer 1] ) en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] (politieagent KPCN), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heeter daad aan zich zelven of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin hebben bestaan, dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- voornoemde [slachtoffer 3] tegen de grond heeft gewerkt en vervolgens op [slachtoffer 3] is gaan zitten en zijn hand tegen de mond van voornoemde [slachtoffer 3] heeft gelegd en op dreigende toon tegen voornoemde [slachtoffer 3] heeft gezegd: “Dinero, dinero” (vertaling uit het Spaans: “Geld, geld”), en zich heeft voorzien van een keukenmes;
- voorzien van gezichtsbedekkende kleding dreigend een vuurwapen tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer 4] (e/v [slachtoffer 3] ) heeft gezet en dreigend een vuurwapen aan voornoemde [slachtoffer 4] (e/v [slachtoffer 3] ) heeft getoond en/of voornoemde [slachtoffer 4] (e/v [slachtoffer 3] ) meermalen heeft geduwd en op bed gegooid en vastgepakt en de ketting van haar hals gerukt en op dreigende toon tegen voornoemde [slachtoffer 4] heeft gezegd: “Denk aan uw familie” en “Geld” en “Ik wil meer geld zien”, althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking;
- voorzien van gezichtsbedekkende kleding dreigend een vuurwapen, op voornoemde [slachtoffer 1] hebben gericht, en dreigend een vuurwapen aan voornoemde [slachtoffer 1] hebben getoond en voornoemde [slachtoffer 1] hebben geduwd en naar de grond gebracht en voornoemde [slachtoffer 1] hebben vastgebonden;
- voorzien van gezichtsbedekkende kleding dreigend een vuurwapen op voornoemde [slachtoffer 2] (e/v [slachtoffer 1] ) heeft gericht en daarbij dit vuurwapen heeft doorgeladen en dreigend een vuurwapen aan voornoemde [slachtoffer 2] (e/v [slachtoffer 1] ) heeft getoond en voornoemde [slachtoffer 2] (e/v [slachtoffer 1] ) heeft vastgebonden;
- voorzien van gezichtsbedekkende kleding dreigend een vuurwapen in de richting en het zicht van [slachtoffer 5] heeft gehouden en dreigend een vuurwapen heeft getoond en op dreigende toon heeft gezegd “Cash Cash” en voornoemde [slachtoffer 5] heeft vastgebonden;
- dreigend een vuurwapen tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer 6] heeft gezet en dreigend een vuurwapen op voornoemde [slachtoffer 6] heeft gericht en op dreigende toon tegen voornoemde [slachtoffer 6] heeft gezegd (in het Spaans): “Blijf stil staan, blijf stil staan. Zoek het goud. Zoek het geld”, en haar heeft gefouilleerd;
- (tweemaal) dreigend een vuurwapen op [slachtoffer 7] te hebben gericht en met een vuurwapen meerdere kogels heeft afgevuurd op en in de richting van voornoemde [slachtoffer 7] , welke kogels voornoemde [slachtoffer 7] in het hoofd en de rug hebben geraakt,
terwijl dat feit de dood van voornoemde [slachtoffer 7] ten gevolge heeft gehad.”
3.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
“4. Deze WhatsApp-berichten heeft de politie met inzet van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) weten te achterhalen. [medeverdachte 4] ’s telefoon (de Samsung GT-19300 S3) werd, bij een zoeking naar aanleiding van de later te bespreken overval op de [familie 1] , in een nabijgelegen grot aangetroffen. De telefoon was vernield, maar door het maken van een kopie van het interne geheugen konden de gegevens worden veiliggesteld.
De WhatsApp-conversatie tussen [medeverdachte 4] (...) en [betrokkene 1] (...) vangt op 3 augustus 2016 aan. Die dag worden in de Spaanse taal onder meer de volgende berichten uitgewisseld.
Tijdstip
Soort bericht
Afzender
Ontvanger
Vertaling van de inhoud
(…)
02:03:05
Tekst
[medeverdachte 4]
[betrokkene 1]
Wat voor gereedschappen moet ik nemen. Is het van rustig of van diefstal?
02:05:42 –
02:06:17
Tekst
(3 berichten)
[betrokkene 1]
[medeverdachte 4]
Als jullie een geluiddemper machine hebben is goed. Zodat niemand kan merken. Het zijn mensen van grote bedrijven. En rijk aan woningen.
(…)
(…)
13. [medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij aan de andere Venezolanen heeft verteld wat [betrokkene 1] hem had verteld. Zijn verklaring houdt hierover het volgende in:
“Ik heb aan de jongens die samen met mij naar Bonaire zijn gekomen verteld dat er hier een klusje was. Zij zijn ook enthousiast ge worden en gingen ermee akkoord om samen met mij te komen. Ik heb aan hen verklaard dat er hier op Bonaire geld te maken is. Ik had aan hen verteld wat [betrokkene 1] aan mij verteld heeft. Dus dat het een heel makkelijke klus was. Dat het een klusje was, van een woning binnendringen en daar geld aantreffen. [medeverdachte 3] heeft aan mij gezegd dat hij vrienden heeft die voor vuurwapens konden zorgen. Dat was nodig voor het klusje.”
14. [medeverdachte 3] heeft ter terechtzitting het volgende verklaard:
“ [medeverdachte 4] heeft mij in Venezuela overgehaald om mee te gaan naar Bonaire voor een overval. In Venezuela had [medeverdachte 4] mij verteld dat hij gesproken had met zijn contactpersoon in Bonaire over de overval en dat het ging om een buit van een half miljoen dollar. Ik blijf erbij dat er vijf vuurwapens vanuit Venezuela zijn meegenomen naar Bonaire en dat dit bij iedereen in de groep bekend was.
De rechter houdt mij voor dat ik in mijn negende politieverhoor het volgende antwoord heb gegeven op de vraag waarom er door ons vuurwapens zijn meegebracht naar Bonaire: “Dit was om de overval te plegen en daarna door te verkopen. Dit had [medeverdachte 4] afgesproken met [betrokkene 1] ”. Ja, zo zat het.”
15. [medeverdachte 3] heeft voorts tijdens zijn zesde politieverhoor het volgende verklaard:
“ [medeverdachte 4] vertelde in Venezuela dat de man die overvallen zou gaan worden eigenaar is van een betonbedrijf op Bonaire. Verder vertelde [medeverdachte 4] dat de man in het bezit is van een aantal zware trucks. Ik stemde toe.
Ik heb daarna mijn neef [medeverdachte 1] gebeld en hem over de overval verteld. Hij stemde toe. Daarna heb ik mijn broer [medeverdachte 2] gebeld. Ik heb hem van het plan verteld en hij ging ook hiermee akkoord.”
16. Tijdens zijn twaalfde politieverhoor heeft hij ook nog het volgende verklaard:
“U zegt mij dat ik al eerder in verhoren heb verklaard dat voordat wij met de boot vertrokken naar Bonaire bij ons alle zes bekend was dat we een overval zouden gaan plegen op een adres waar een half miljoen dollar buit gemaakt zou kunnen worden. U vraagt mij of dat klopt. Ja. Mijn broer [medeverdachte 2] was wel degelijk op de hoogte dat het plegen van een overval het doel was van de reis naar Bonaire. Dat heb ik hem verteld.”
(...)
26. [medeverdachte 3] heeft over de meegebrachte wapens het volgende verklaard:
“In totaal hebben we 4 pistolen en een revolver vanuit Venezuela naar Bonaire meegenomen. [medeverdachte 1] had een pistool van het merk Glock. Mijn broer en ik hadden pistolen van het merk Berretta van hetzelfde model. Verder ging het om een revolver en een pistool van het merk Browning. Ik heb begrepen dat een van de vuurwapens van een vriend van [medeverdachte 4] was.”
(…)
40. [medeverdachte 4] heeft met betrekking tot de taakverdeling desgevraagd als volgt verklaard:
“Mij wordt gevraagd of voorafgaand aan de overval concrete afspraken zijn gemaakt over het gebruiken van geweld of het dreigen met geweld. Nee. Toen wij uit het voertuig stapten werd ons gezegd dat wij niet moesten schieten. Ons is ook verteld dat wij diagonaal moesten lopen en dat de ramen en deuren open waren. [betrokkene 1] heeft dit tegen ons gezegd. De bedoeling was om de mensen af te schrikken.”
41. [verdachte] heeft daaraan het volgende toegevoegd:
“Mij wordt gevraagd of er afspraken zijn gemaakt wie wat in de woning zou doen. Een paar zouden via de voordeur naar binnengaan. Een paar zouden via de achterkant naar binnengaan."
42. [medeverdachte 1] heeft in dit verband nog het volgende verklaard:
“Specifieke afspraken zijn er niet gemaakt. Er is alleen afgesproken dat wij naar binnen zouden gaan en alles zouden meenemen. Mij wordt voorgehouden dat ik tegenover de politie heb verklaard dat [betrokkene 1] ons had gezegd dat wij de mensen onder controle moesten houden. Dat klopt. Hij zei dat we alles onder controle moesten houden, zodat er geen toestanden, geen problemen, zouden komen.”
43. Iedere Venezolaan droeg die dag zijn eigen wapen met zich, behalve [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] heeft zijn (geleende) wapen aan [betrokkene 5] gegeven. [betrokkene 5] heeft hierover het volgende verklaard:
“Iedereen had zijn vuurwapen bij zich. Alleen ik had een vuurwapen van [medeverdachte 4] gekregen. [medeverdachte 2] had een zwarte Beretta. [medeverdachte 3] had exact hetzelfde wapen als [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] had een zwarte Glock. [verdachte] had een Browning. De onderkant daarvan was zwart en de bovenkant was chroom.”
(...)
57. (...) [slachtoffer 2] , heeft de volgende verklaring afgelegd:
“Wij logeren in de woning van mijn schoonouders. Deze woning is gelegen aan de [a-straat 1] te Bonaire.
Vanavond, woensdag 17 augustus 2016, lagen wij op bed. Met wij bedoel ik mijn man [slachtoffer 1] en onze [slachtoffer 5] . [slachtoffer 5] lag bij ons op de slaapkamer op een matras.
Op een gegeven moment hoorde ik de hondjes blaffen, mijn schoonouders hebben twee hondjes. Kort hierop echter hoorde ik mijn schoonvader schreeuwen. Ik hoorde hem roepen: “ [slachtoffer 1] , [slachtoffer 1] ”. Mijn man sprong uit bed en liep richting de deur van de slaapkamer. Ik zag dat mijn man de slaapkamer open deed. Ik zag vervolgens dat [slachtoffer 1] de deur gelijk dicht probeerde te duwen. Ik zag dat de slaapkamer deur van buiten weer open geduwd werd en toen zag ik twee voor mij onbekende mannen staan. [slachtoffer 1] werd de slaapkamer ingeduwd en toen kwamen deze twee mannen ook de slaapkamer binnen. Ik zag dat de voorste een vuurwapen in zijn hand had. Ik zal deze man in mijn verdere verklaring dader 1 noemen.
Ik kon niet zien of de andere man, welke ik in mijn verklaring dader 2 zal noemen, een vuurwapen of iets dergelijks in zijn hand had.
(...)
Omdat ze het kennelijk te weinig vonden, werd ik onder schot gehouden. [slachtoffer 5] zat naast mij op bed, aan de zijde het verst bij de slaapkamer vandaan. Ik lag hiernaast. De man die mij onder schot hield, stond aan de zijde van het bed het dichtst bij de slaapkamerdeur. Hij stond op een afstand van ongeveer 1 meter bij mij vandaan voor mijn gevoel. Hij hield een vuurwapen op mij gericht. Ik zag dat hij iets aan het vuurwapen naar achteren trok.
(...)
Toen hebben ze [slachtoffer 1] naast mij op het bed laten liggen. Wij lagen toen met zijn drieën op bed. Ik zag dat een van de mannen [slachtoffer 1] 's voeten toen met een witte veter uit zijn schoen aan elkaar bond. Mijn voeten werden toen vervolgensmet een groene veteraan elkaar geboden en die van [slachtoffer 5] met een roze veter. Deze veters hadden tijdens de vlucht rondom de koffer gezeten bij wijze van herkenning. Terwijl een van de mannen bezig was met het vastbinden van [slachtoffer 5] voeten kwam de politie bij de voordeur.
Ik zag dat de beide daders de slaapkamer verlieten. Ik zag dat zij richting woonkamer weg rende richting de achterdeur van de woning. Ik heb kort hierop aan de achterzijde van de woning schoten gehoord.
(...)
66. De verzorgster van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , [slachtoffer 6] , bevond zich op haar slaapkamer op de eerste verdieping. In de nacht van 17 op 18 augustus 2016 heeft zij de volgende verklaring afgelegd:
“Ik weet niet hoe laat het was, maar ik was thuis op [a-straat 1] . Ik was met [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , de vrouw van [slachtoffer 3] . Ik ben verzorger van beiden en verricht huishoudelijk werk. Ik woon dan ook bij hun in huis.
Ik was in mijn slaapkamer boven en heb daar gebeld met mijn vriendin genaamd [betrokkene 6] . Vervolgens ben ik weer in bed gaan liggen en zag ineens een man mijn slaapkamer betreden.
Ik zag dat hij een vuurwapen in zijn rechterhand droeg en hoorde dat hij in het Spaanse taal riep: “blijft stil staan, blijft stil staan. Zoek het goud. Zoek het geld.” Terwijl hij dat riep zag ik dat hij het vuurwapen op mij richtte. Ik voelde dat hij het vuurwapen tegen mijn hoofd drukte. Terwijl hij tegen mij schreeuwde dat ik de sierraden moest afdoen, voelde ik dat hij de sieraden van mijn handen met zijn linkerhand aftrok. Ik hoorde dat hij tegen mij riep dat ik mijn halsketting moest afdoen en voelde dat hij het vuurwapen steviger tegen mijn hoofd (achterhoofd) drukte. Ik zei tegen hem dat hij mij de ruimte moest geven en dat ik bezig was mijn halsketting af te doen. Ik zei tegen hem dat hier in huis geen geld was. Alleen maar de sieraden die wij droegen, hadden wij thuis. Ik zei vervolgens dat ik alleen een telefoon en sieraden welke ik droeg had.
(...)
Daarna moest ik naar beneden lopen terwijl hij naast mij liep. Hij hield het wapen gericht op mij. Ik zag dat hij naar beneden keek, terwijl hij het wapen op mij gericht hield en hoorde vervolgens dat hij tegen mij zei dat ik naar beneden kon lopen en ik zag dat hij mij onder schot hield terwijl ik de trap afliep.
Beneden aangekomen zag ik dat [een andere man] op met mijn baas [slachtoffer 3] lag.
Ik zag dat een derde man met mijn bazin [slachtoffer 4] was. Ik zag dat hij haar portemonnee aan het doorzoeken was. Terwijl wij beneden stonden, zag ik dat de politie arriveerde. Ik zag dat [slachtoffer 4] ook zag dat de politie arriveerde en hoorde dat zei riep: "politie politie" Op hetzelfde moment begonnen de overvallers in de woning te rennen.
Ze hebben meerdere telefoons meegenomen van ons, dit zijn er volgens mij acht.
Het merk van mijn telefoon is een Samsung S6, blauw van kleur. Er zijn van mij twee ringen en een ketting met een kruis waarop Jezus is afgebeeld. Verder hebben ze de hele kamer omgegooid. Er kan dus nog meer weg zijn. Ik wil hierbij deze aangifte van mijn weggenomen sieraden en telefoon van doen.”
(...)
69. De agenten waarover in de verklaringen is gesproken, waren de politieagenten van het Korps Politie Caribisch Nederland: [slachtoffer 7] en [verbalisant ] . [verbalisant ] heeft op 18 augustus 2016 de volgende verklaring afgelegd:
“Gisteravond kregen we een melding dat er een inbraak gaande was op het adres [a-straat 1] . [slachtoffer 7] stopte het voertuig en zei tegen mij dat de voordeur open stond. Ik ben uitgestapt ter hoogte van de voordeur van de Woning.
Ik zag vervolgens dat [slachtoffer 7] het voertuig parkeerde aan de linkerkant van de weg. Ik liep naar de voordeur. Ik zag dat er wel een deur dicht was. Het lijkt op een deur van glas. Ik kon door deze deur heen kijken. Ik zag dat een lange kerel, hierna te noemen dader 1, en een oude man leidde naar de linkerkant van de woonkamer. Aan de rechterkant zat een muur. Toen zag ik een andere man, hierna te noemen, dader 2, in de richting van mij lopen. Ik zag deze man direct naar links wegrennen. Hij verdween uit mijn beeld.
Ik zag dat zijn gezicht bedekt was met een witte doek. Ik duwde tegen de deur, maar deze ging niet open. Ik heb tegen [slachtoffer 7] geroepen dat er mensen binnen waren. Dit was in het Papiaments. Ik praat altijd Papiamento met [slachtoffer 7] . Ik zag drie mannen uit de kamer links naast de voordeur rennen. Zij renden dezelfde richting op als dader 1 en dader 2. Ik keek de kamer links naast de voordeur in en zag 3 mensen op bed liggen. Ik zag dat de oude man snel mijn kant om kwam lopen om de deur open te maken. Omdat ik de mannen zag wegrennen naar de achterkant van de woning ben ik direct rechts van de woning buitenkant gaan lopen richting de vluchtroute van de mannen. Voordat ik bij de hoek aan de rechterzijde van de woning was, hoor ik 4 snelle schoten achter elkaar. Ik keek om de bij de rechterzijde van de woning en ik zag 1 man over de afrastering springen, de andere was nog niet over de afrastering geklommen. Ik heb toen 1 (een) schot gelost. Vervolgens ben ik langs de woning gelopen en ben stil gaan staan. Ik zag iemand op de grond liggen. Ik zag dat het iemand in een politie-uniform op de grond lag. Ik hoorde stemmen in de bossages. Ik ben over de afrastering gesprongen en naar [slachtoffer 7] gelopen. Ik hoorde hem een grommend geluid maken. Ik heb tegen de meldkamer in het Papiaments gezegd, dat snel een ambulance moet komen en dat mijn collega was neergeschoten. Ik zag op een afstand van 3 meter een wapenstok en een patroonhouder van een Glock liggen.”
(...)
71. [slachtoffer 7] is die avond in het ziekenhuis overleden. De dood werd vastgesteld door de anesthesist van het ziekenhuis. Op 19 augustus 2016 is zijn lichaam overgebracht naar Nederland voor een gerechtelijke sectie.
(...)
73. [medeverdachte 1] heeft ter terechtzitting het volgende verklaard:
“Het klopt dat ik tijdens de overval op 17 augustus 2016 op de woning van de [familie 1] een geladen pistool van het merk Glock bij me had en dat ik daarmee heb geschoten op politieagent [slachtoffer 7] . Op het moment dat wij op de vlucht sloegen, zag ik dat een politieagent achter [medeverdachte 3] ging. Ik zag dat de agent struikelde, dat hij viel. Ik dacht dat hij zijn vuurwapen ging trekken. Toen ik zag dat hij zijn wapen aanraakte, was dit het eerste wat mij binnenschoot. Mijn wapen was nog niet doorgeladen. Mij wordt gevraagd of ik toen mijn wapen heb doorgeladen en de trekker heb overgehaald. Ja, dat klopt. Mijn angst dat hij op [medeverdachte 3] zou schieten en mijn zenuwen hebben ertoe geleid dat ik op de agent heb geschoten. Het ging zo snel. Mij wordt voorgehouden dat ik tegenover de politie heb verklaard dat bij mij, naast de angst dat de agent op [medeverdachte 3] zou schieten, ook de gedachte opkwam dat ik zelf ook nog langs de agent moest en dat de agent dan mogelijk op mij zou schieten. Ja, dat heb ik op dat moment ook gedacht.”
3.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Ten aanzien van feit 1:
Door de verdediging is bepleit dat de verdachte van de onder 1 ten laste gelegde diefstal met geweld partieel moet worden vrijgesproken, namelijk voor zover het gaat om het op de diefstal gevolgde geweld bestaande uit het schieten met een vuurwapen met de dood van politieman [slachtoffer 7] (hierna: [slachtoffer 7] ) tot gevolg. Daartoe is in de eerste plaats aangevoerd dat door de medeverdachte [medeverdachte 1] niet is geschoten in het kader van het in de tenlastelegging omschreven mogelijk maken van de vlucht hetzij het veiligstellen van de buit maar met een ander oogmerk, namelijk om te voorkomen dat [slachtoffer 7] de verdachte zou neerschieten. Tevens is aangevoerd dat tussen de verdachte en de medeverdachten van tevoren is afgesproken dat niet geschoten zou worden met de naar de woning meegebrachte vuurwapens. De verdachte heeft derhalve geen opzet gehad op het door de medeverdachte gebruikte fatale vuurwapengeweld, ook niet in voorwaardelijke zin, aldus nog steeds de verdediging. Het Hof overweegt met betrekking tot deze twee verweren als volgt.
1. Verband tussen het schietincident en de vlucht
Het standpunt dat niet bewezen kan worden dat de medeverdachte [medeverdachte 1] op [slachtoffer 7] heeft geschoten om aan zichzelf en/ of zijn mededaders de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van de buit te verzekeren, deelt het Hof niet. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat op het moment dat de politie arriveerde de overval in de woning nog gaande was. De daders werden door de politie op heterdaad betrapt en zijn toen, in het bezit van de buit, rennend uit de woning gevlucht. Tijdens die vlucht werd verdachtes broer [medeverdachte 3] buiten de woning, op het erf, achtervolgd door [slachtoffer 7] . Medeverdachte [medeverdachte 1] , de neef van de verdachte, die inmiddels ook uit de woning was gevlucht, en zich op korte afstand achter [medeverdachte 3] bevond, zag dit en heeft toen op [slachtoffer 7] geschoten, naar zijn eigen verklaring: "om ervoor te zorgen dat zijn neef niet zou worden neergeschoten door de hem achtervolgende politieman". Uit deze verklaring, in samenhang met voornoemde omstandigheden, blijkt dat [medeverdachte 1] de schoten heeft gelost teneinde aan zijn neef, zichzelf en/of de andere verdachten de vlucht mogelijk te maken terwijl zij in het bezit van de buit waren. Het verweer wordt verworpen.
2. Opzet op het fatale vuurwapengeweld
Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachten ter uitvoering van hun vooraf en gezamenlijk bedachte plan, om op Bonaire een woningoverval te plegen, de woning van [slachtoffer 3] zijn binnengedrongen voorzien van vijf geladen vuurwapens. Zij wisten voorafgaand aan de overval reeds van elkaar wie welk geladen vuurwapen droeg. Deze vuurwapens hadden zij meegenomen, zoals zij zelf hebben verklaard, met het doel de bewoners af te schrikken en zodoende de buit gemakkelijker te kunnen bemachtigen.
Het Hof acht niet aannemelijk geworden dat de verdachten daarbij van tevoren uitdrukkelijk met elkaar hadden afgesproken niet te zullen schieten. De verdachte en zijn medeverdachten hebben weliswaar ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat deze afspraak is gemaakt, maar het Hof wijst in dat verband op de in het vonnis van het Gerecht gebezigde bewijsmiddelen 40, 41 en 42 inhoudende de andersluidende verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 4] , [verdachte] en [medeverdachte 1] . [medeverdachte 4] heeft expliciet verklaard: “Mij wordt gevraagd of voorafgaand aan de overval concrete afspraken zijn gemaakt over het gebruiken van geweld of het dreigen met geweld. Nee.” [medeverdachte 1] heeft verklaard: “Specifieke afspraken zijn er niet gemaakt.” [verdachte] heeft overigens nog verklaard: “Mij wordt gevraagd of er afspraken zijn gemaakt over het gebruik van geweld of het dreigen met geweld. Nee, die zijn niet gemaakt.” Daarnaast verhoudt de wijze waarop de verdachten de woning hebben betreden, zwaar bewapend met vijf geladen vuurwapens, terwijl de desbetreffende overval slechts marginaal was voorbereid, zich geenszins met een dergelijke ‘afspraak’. Dat, zoals door de verdediging nog naar voren is gebracht, er op bepaalde momenten tijdens de overval al geschoten had kunnen worden, maar dat dat niet is gebeurd, doet aan het voorgaande niet af.
Gelet op de uitdrukkelijke bedoeling van de verdachte en zijn medeverdachten de geladen vuurwapens ter bedreiging van de bewoners te gebruiken, alsmede op het feit dat verschillende onvoorziene omstandigheden zoals verzet van de bewoners in allerlei gradaties evenals een betrapping op heterdaad door de politie als een reële mogelijkheid moesten worden aangemerkt, is het Hof van oordeel dat de verdachte bewust de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat met (een van) de geladen wapens daadwerkelijk door hem of (een van) de andere overvallers zou(den) worden geschoten. Voorwaardelijk opzet op het door de medeverdachte gepleegde fatale vuurwapengeweld kan dan ook bewezen worden. Het verweer wordt verworpen.”
Het oordeel van de Hoge Raad
3.3
Het oordeel van het hof dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de wapens bij de diefstal met geweld zouden worden gebruikt, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.

4.Beoordeling van het vijfde cassatiemiddel

4.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
4.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 14 jaren. In de omstandigheid dat de Hoge Raad pas uitspraak doet nadat meer dan 28 maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, vindt de Hoge Raad aanleiding de opgelegde gevangenisstraf te verminderen met 7 maanden.

5.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

6.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze 13 jaren en 5 maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 december 2020.