ECLI:NL:HR:2020:2024

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
19/01316
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan oplichting bij verkoop van smartphones via internet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 december 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte was beschuldigd van medeplichtigheid aan oplichting bij de verkoop van smartphones via internet. Het hof had geoordeeld dat de verdachte bewust een aanmerkelijke kans had aanvaard dat hij met zijn gedragingen behulpzaam was bij of gelegenheid bood tot oplichting. De Hoge Raad oordeelde echter dat dit oordeel niet zonder meer begrijpelijk was. De verdachte had verklaard dat hij ervan uitging dat zijn medeverdachte, [betrokkene 1], zich zou bezighouden met legale handel in mobiele telefoons en dat hij deze persoon geloofde en vertrouwde. De Hoge Raad concludeerde dat de omstandigheden waaronder de verdachte handelde, niet voldoende waren om te concluderen dat hij opzet had op de oplichting. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.

De zaak betreft een proces waarin de verdachte, geboren in 1973, betrokken was bij een oplichtingsschema waarbij een onbekend gebleven persoon via internet valse hoedanigheden aannam om mensen te bewegen tot het afgeven van geldbedragen. De verdachte had een bedrijf ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en een bankrekening geopend, die door de medeverdachte werd gebruikt. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte niet voldoende had gecontroleerd of de activiteiten van het bedrijf legitiem waren, maar dat zijn intenties niet wezenlijk gericht waren op het plegen van oplichting. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van opzet in zaken van medeplichtigheid aan oplichting.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/01316
Datum15 december 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 5 maart 2019, nummer 22-000425-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Volgens de daarvan opgemaakte akten is het beroep niet gericht tegen de vrijspraak van het primair tenlastegelegde feit. Namens de verdachte heeft D.M. Penn, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring van het voor medeplichtigheid vereiste opzet op oplichting.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“een onbekend gebleven persoon in de periode van 1 juli 2013 tot en met 31 augustus 2013 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid [aangever 1] en [aangever 2] en [aangever 3] en [aangever 4] en [aangever 5] en [aangever 6] en [aangever 7] en [aangever 8] en [aangever 9] en [aangever 10] en of [aangever 11] en [aangever 12] en [aangever 13] en [aangever 14] en [aangever 15] en [aangever 16] en [aangever 17] en [aangever 18] en [aangever 19] en [aangever 20] en [aangever 21] en [aangever 22] en [aangever 23] en [aangever 24] en [aangever 25] en [aangever 26] en [aangever 27] en [aangever 28] heeft bewogen tot afgifte van geldbedragen immers heeft deze dader
- zich voorgedaan als bonafide ondernemer en/of internetwinkel en
- via een website ([internetsite] en/of www.marktplaats.nl) goederen te koop aangeboden en
- bestellingen van voornoemde personen geaccepteerd en
- betalingen van voornoemde personen geaccepteerd (onder de belofte de bestelde goederen binnen een afgesproken periode te leveren),
waardoor voornoemde personen werden bewogen tot bovenomschreven afgifte,
tot en/of bij het plegen van welke misdrijven verdachte in de periode van 1 maart 2013 tot en met 31 augustus 2013 te ’s-Gravenhage, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid heeft geboden, door aan de dader ter beschikking te stellen:
- een inschrijving van het bedrijf [A] in het register van de Kamer van Koophandel, en
- een bankrekening op zijn, verdachtes, naam en de bijbehorende pinpas, en
- betaalmethode iDeal van de ING Bank voor de website [internetsite].”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
“9. Een proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte d.d. 19 september 2016 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2015297709-12. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 108 e.v.):
als verklaring van de verdachte:
Wanneer heb jij je als zelfstandig ondernemer ingeschreven bij de Kamer van Koophandel?
Ik heb me ingeschreven onder de naam [A].
Onder welke handelsnaam heb jij je ingeschreven bij de Kamer van Koophandel?
Ik heb een briefje van iemand meegekregen hoe ik het moest vermelden.
Wie is de man die jou het briefje heeft meegegeven?
[betrokkene 1].
Waarom moest jij je inschrijven van hem?
Hij zou spullen gaan verkopen op internet. Ik zou 10% van de verdienste krijgen.
Wat heb je nog meer gedaan voor [betrokkene 1]?
Ik heb een ING zakelijke rekening geopend.
Wat heb je met de Kamer van Koophandel inschrijving gedaan?
Ik heb deze aan [betrokkene 1] gegeven.
Wie heeft de website [internetsite] gemaakt?
Ik denk [betrokkene 1]. Op de website zou hij mobiele telefoons gaan verkopen.
Welke betalingsmogelijkheden waren er in de website ingebouwd?
Ik weet dat er iDeal in zou komen. Ik heb dit aangevraagd bij de ING.
Heb je wel eens gevraagd waarom alles op jouw naam moest worden aangevraagd of geregistreerd?
Ja, wel aan gedacht maar nooit wat over gevraagd. Ik wilde het extra geld wel ontvangen.
10. Een proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte d.d. 19 september 2016 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500- 2015297709-23. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. .117 e.v.):
als verklaring van de verdachte:
Wat heb je moeten overleggen bij het openen van de rekening?
Ik heb een KvK inschrijving moeten overleggen. Ik heb het telefoonnummer van [betrokkene 1] doorgegeven, zodat hij de TAN-code zou ontvangen bij transacties.
Wat vond je daar van dat hij de TAN-codes ontving?
Ik dacht daar niet bij na. Ik vertrouwde hem.
Hoe heb jij je bankpas en pincode ontvangen?
Ik heb ze beide ontvangen. Ik heb de bankpas en pincode aan [betrokkene 1] gegeven zodat hij hiermee kon werken.
Je verklaarde net ook dat er ook internetbankieren was aangevraagd voor de zakelijke rekeningen. Wat heb je hierover te verklaren?
Ik heb nooit online gekeken.
Je kan ook vanuit het buitenland inloggen op je internetbankieren. Waarom heb je dit niet gedaan?
Waarom zou ik dit doen?
Om te controleren of alles goed gaat en mogelijk wat voor inkomsten er zijn op jouw naam?
Ik geloofde hem.
[betrokkene 1] werkt in een shoarmazaak.
Wie deed de boekhouding van het bedrijf [A]?
Niemand. Ik heb me hier niet mee bezig gehouden.
11. De verklaring van de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard - zakelijk weergegeven -:
[betrokkene 1] heeft een website gebouwd. Hij zou via die website op een legale manier telefoons aan mensen leveren.
Ik heb [betrokkene 1] zijn bedrijf, in opdracht van hem, ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Hij had zelf financiële problemen en hij kon daardoor zijn bedrijf niet inschrijven bij de Kamer van Koophandel. Ik heb op mijn naam ook een zakelijke bankrekening voor hem geopend bij de ING-bank, ten behoeve van [A]. Het klopt dat ik [betrokkene 1] de bankpas en de pincode heb gegeven. Ik had geen zicht op de rekening. Ik kon de rekening niet online bekijken en ik kreeg ook geen afschriften. Ik heb alles in vertrouwen gedaan. Ik vond het niet vreemd dat ik geen telefoons heb gezien.
Ik zou hiervoor een percentage van de winst krijgen. Ik heb van [betrokkene 1], via Western Union, in totaal een bedrag van ongeveer € 2.000,- gekregen.”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van medeplichtigheid aan oplichting, nu de verdachte niet heeft gehandeld met het voorwaardelijk opzet om mensen op te lichten.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof vast dat op 11 maart 2013 het bedrijf [A] als eenmanszaak is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, dat de verdachte als eigenaar van dit bedrijf is geregistreerd en dat als vestiging van het bedrijf - onder meer - het internetadres [internetsite] is opgegeven. Voorts, blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 oktober 2015 (pagina 97 van het dossier) dat de verdachte op 21 juni 2013 de domeinnaam [internetsite] op zijn naam heeft laten registreren door het bedrijf Versio. Tot slot stelt het hof vast dat de verdachte - namens [A] - de rekeninghouder was van de zakelijke ING-bankrekening (met rekeningnummer [001]) van [A].
De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij - op verzoek van [betrokkene 1], die in een shoarmazaak werkte, financiële problemen had en zelf geen bedrijf bij de Kamer van Koophandel kon inschrijven - het bedrijf [A] heeft ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Verdachte heeft - ten behoeve van [A] - bij de ING-bank een zakelijke bankrekening geopend, van welke rekening hij de bijbehorende pinpas alsmede de pin- en tancodes aan voornoemde [betrokkene 1] heeft gegeven. Tevens heeft verdachte voor de website [internetsite] de betaalmethode iDeal bij de ING-bank aangevraagd. [betrokkene 1] zou volgens de verdachte - met deze gegevens - via de website [internetsite] op een legale manier telefoons gaan verkopen. Verdachte zou in ruil voor zijn werkzaamheden 10 procent van de winst ontvangen. De verdachte heeft de telefoons die [betrokkene 1] via de voormelde website zou gaan verkopen nooit daadwerkelijk gezien. Hij heeft evenmin zicht gehouden op de activiteiten van de door hem geopende bankrekening, geen boekhouding gevoerd of zich anderszins bekommerd over de bedrijfsvoering en de intenties van [betrokkene 1]. Verdachte heeft echter wel van [betrokkene 1] - via Western Union - een geldbedrag van ongeveer € 2.000,- ontvangen.
Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang gezien, is het hof - anders dan de raadsman - van oordeel dat de verdachte op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de oplichting. De verdachte heeft immers - in ruil voor een geldelijke vergoeding - verschillende werkzaamheden ten behoeve van het bedrijf [A] verricht, zonder zich er daarbij op enigerlei wijze van te vergewissen of het bedrijf - met gebruikmaking van de door hem ter beschikking gestelde inschrijving, bankrekening en iDeal betaalmethode - zich daadwerkelijk bezig hield met de legale verkoop van smartphones. Door op deze manier te handelen heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de door hem verstrekte middelen - de inschrijving bij de Kamer van Koophandel, de bankrekening en de iDeal betaalmethode - zouden worden gebruikt voor het plegen van oplichting.
Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan medeplichtigheid tot oplichting, zodat het verweer van de verdediging wordt verworpen.”
2.3
Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij met zijn gedragingen behulpzaam was bij of gelegenheid bood tot de oplichting. Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk. Het hof heeft immers aan dat oordeel mede verklaringen van de verdachte ten grondslag gelegd die in de kern inhouden dat de verdachte ervan is uitgegaan dat [betrokkene 1] zich zou gaan bezig houden met legale handel in mobiele telefoons, en dat hij [betrokkene 1] geloofde en hem vertrouwde, terwijl ook de omstandigheid dat de verdachte zich er niet van heeft vergewist of het bedrijf [A] zich daadwerkelijk bezig hield met de legale verkoop van smartphones, het oordeel van het hof niet kan dragen.
2.4
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen zoals hiervoor onder 1 is weergegeven;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 december 2020.