Het hof heeft het vonnis van de rechtbank ten aanzien van de hiervoor in 2.4 onder (i) en (ii) genoemde veroordelingen vernietigd, omdat naar het oordeel van het hof de maandtermijnen verschuldigd werden op de laatste dag van de kalendermaand. Het hof heeft vervolgens, voor zover in cassatie van belang, Van Noort Gassler veroordeeld om aan [verweerster 1] te betalen de door het hof vastgestelde maandtermijnen over de maanden januari 2015 tot en met december 2018. Hiertoe heeft het hof onder meer als volgt overwogen.
Volgens Van Noort Gassler is de vordering van [verweerster 1] op Van Noort Gassler ten aanzien van de maandtermijnen tenietgegaan door het in eerste aanleg gedane beroep van Van Noort Gassler op verrekening met de door Adsebu-nieuw aan Van Noort Gassler gecedeerde vordering op [verweerster 1] ten aanzien van de door [betrokkene 1] verrichte betalingen. Van Noort Gassler betoogt dat de latere retrocessie daardoor niet meer van belang is. Daarnaast heeft Van Noort Gassler terecht een beroep gedaan op opschorting van haar betalingsverplichtingen jegens [verweerster 1], aldus Van Noort Gassler. (rov. 3.10)
[verweerster 1] voert onder meer aan dat de vermeende tegenvordering (terug) is gecedeerd aan Adsebu-nieuw, zodat het beroep op verrekening niet (meer) relevant is, en dat dit ook geldt voor het beroep op opschorting. (rov. 3.11)
Een noodzakelijke voorwaarde voor verrekening is onder meer het bestaan van de bevoegdheid tot verrekening. De vraag of Van Noort Gassler over deze bevoegdheid beschikt, moet worden beantwoord op grond van de feiten en omstandigheden zoals die nu voorliggen, en niet op grond van een beoordeling ex tunc. (rov. 3.13)
Uit de akte van cessie van 4 februari 2016 (van Adsebu-nieuw aan Van Noort Gassler) en de akte van cessie van 15 augustus 2016 (van Van Noort Gassler aan Adsebu-nieuw), blijkt dat beide cessies zien op exact dezelfde gestelde vordering op [verweerster 1] – namelijk een vordering inzake de betalingen die [verweerster 1] aan zichzelf heeft gedaan. Het bestaan en de omvang van die (tegen)vordering staan niet vast en zijn voorwerp van een andere, thans aanhangige procedure (zie hiervoor in 2.1 onder (ix)). Het betreffende vorderingsrecht behoort nu dus niet meer toe aan Van Noort Gassler. Van Noort Gassler voert nog aan dat het rechtsgevolg van de door haar in eerste aanleg ingeroepen verrekening is ingetreden op 22 februari 2016, toen zij een verrekeningsverklaring heeft afgelegd, en dat de retrocessie slechts ziet op een deel van de (tegen)vordering. Dit betoog treft geen doel. De rechtbank heeft in het bestreden eindvonnis het beroep op verrekening immers verworpen, waardoor de werking aan de verrekeningsverklaring van Van Noort Gassler is ontnomen. Bovendien blijkt uit de bewoordingen van de akte van cessie van 15 augustus 2016 dat het de bedoeling is geweest om de gestelde tegenvordering in zijn geheel te cederen. De conclusie is dat Van Noort Gassler niet beschikt over de bevoegdheid om de vorderingen van [verweerster 1] te verrekenen met de inmiddels aan Adsebu‑nieuw gecedeerde vordering op [verweerster 1]. (rov. 3.14)