ECLI:NL:HR:2020:1994

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
19/03824
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vervangende hechtenis bij schadevergoedingsmaatregelen in oplichtingszaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 december 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een verdachte die is veroordeeld voor oplichting, meermalen gepleegd, en waarbij de Hoge Raad zich heeft gebogen over de toepassing van vervangende hechtenis bij schadevergoedingsmaatregelen. De verdachte had verplichtingen opgelegd gekregen om aan de Staat bedragen te betalen ten behoeve van slachtoffers. Bij gebreke van betaling zou deze verplichting vervangen worden door een aantal dagen hechtenis. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor zover het ging om de vervangende hechtenis. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn van artikel 6 lid 1 van het EVRM niet was overschreden, omdat de zaak binnen zestien maanden na het instellen van het cassatieberoep was afgedaan. Het cassatiemiddel dat zich richtte tegen de vervangende hechtenis slaagde, en de Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof voor zover deze vervangende hechtenis betrof. De Hoge Raad bepaalde dat in plaats van vervangende hechtenis, gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast, conform artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van vervangende hechtenis in vergelijkbare zaken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/03824
Datum11 december 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 augustus 2019, nummer 21-002740-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot, aangenomen dat de Hoge Raad nog met bijzondere voortvarende afdoening in cassatie arrest zal kunnen wijzen, vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregelen vervangende hechtenis is toegepast, tot bepaling dat telkens ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer met toepassing van artikel 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
2.2
Nu de Hoge Raad de zaak binnen zestien maanden na het instellen van het cassatieberoep afdoet, waardoor de overschrijding van de inzendtermijn in voldoende mate wordt gecompenseerd, kan - wat betreft de totale duur van de behandeling in cassatie - niet worden gesproken van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM.
2.3
Het cassatiemiddel faalt dus.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt over de vervangende hechtenis bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen.
3.2
Het hof heeft de verdachte de verplichtingen opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers de in het arrest vermelde bedragen te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het in het arrest telkens genoemde aantal dagen hechtenis.
3.3
Het cassatiemiddel slaagt. De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof vernietigen voor zover daarbij telkens vervangende hechtenis is toegepast, overeenkomstig hetgeen is beslist in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers telkens vervangende hechtenis is toegepast;
- bepaalt dat met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering telkens gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 december 2020.