Het hof heeft het in het cassatiemiddel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
“Door en namens verdachte is gesteld en ex artikel 359a Wetboek van Strafvordering als uitdrukkelijk onderbouwd standpunt naar voren gebracht dat een onherstelbaar vormverzuim heeft plaatsgevonden in het voorbereidend onderzoek, doordat een vriend van verdachte - tevens politieambtenaar - genaamd [betrokkene 1], die in december 2015 in de woning van verdachte aanwezig was, toen zonder toestemming van verdachte, zelfs na uitdrukkelijk verbod van verdachte, naar de slaapkamerverdieping van de woning is gelopen teneinde te verifiëren of verdachte daar een hennepkwekerij had, hetgeen het geval bleek. Deze gang van zaken is onrechtmatig en alle hierdoor verkregen bewijsmiddelen dienen te worden uitgesloten voor het bewijs waardoor vrijspraak dient te volgen, aldus de verdediging.
(...)
Het hof overweegt in dit verband het volgende.
1) Ten aanzien van het verweer met betrekking tot het vormverzuim
Voor het hof staat vast dat [betrokkene 1], die in het dagelijkse leven werkzaam is als politiefunctionaris, eind december 2015 in privétijd op bezoek was bij verdachte. Zij waren op dat moment al jaren met elkaar bevriend. Door de wijze waarop het gesprek dat [betrokkene 1] met zijn vriend voerde, zich ontwikkelde, rees bij [betrokkene 1] de gedachte dat zijn vriend wel eens bezig kon zijn met het kweken van hennep. [betrokkene 1] is daarop de trap opgelopen en trof op de slaapkamer inderdaad een hennepkwekerij aan. Desgevraagd zei verdachte dat er op zolder nog meer stond.
Vier of vijf weken later, op 26 januari 2016, heeft [betrokkene 1] de gebeurtenissen besproken met een vertrouwenspersoon bij de politie en diezelfde avond nog met zijn lijnchef. De volgende dag, 27 januari 2016, heeft [betrokkene 1] zijn bevindingen aan het papier toevertrouwd. In het door hem als ‘proces-verbaal van bevindingen’ aangeduid stuk schrijft [betrokkene 1] dat zijn vriend had aangegeven dat hij liever niet had dat [betrokkene 1] naar boven liep. Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep verklaard dat hij [betrokkene 1] expliciet had verboden naar boven te gaan. Naar het oordeel van het hof kan voor een beoordeling van het verweer in het midden worden gelaten of dat er sprake was van het één (een verzoek) of het ander (een expliciet verbod). Het in de privésfeer al dan niet in acht nemen van algemeen aanvaarde omgangsvormen is niet relevant voor de vraag of er sprake is van een vormverzuim in een voorbereidend onderzoek als bedoeld in art. 359a Sv, omdat [betrokkene 1] in zijn privétijd niet handelde in de hoedanigheid van opsporingsambtenaar en zijn handelen derhalve niet kan worden aangemerkt als opsporing in de zin van artikel 132a Sv. Het hof vermag dan ook niet in te zien waarom op basis van de informatie van [betrokkene 1] geen opsporingsactiviteiten hadden mogen worden ontplooid. De informatie van [betrokkene 1] kon als betrouwbaar worden aangemerkt. Zij was immers afkomstig van een collega politiefunctionaris die de informatie in privétijd had verkregen. Aan het vervolgens gestarte opsporingsonderzoek kleven geen verzuimen. Met machtiging is rechtmatig tegen de wil van de bewoner de woning betreden en de kwekerij ontmanteld.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Ten overvloede voegt het hof hier nog aan toe dat ook als zou worden geoordeeld dat de handelwijze van [betrokkene 1] in december 2015 in privé dan wel als opsporingsambtenaar als onrechtmatig zou moeten worden bestempeld, dan nog zou dit niet tot bewijsuitsluiting leiden. Het is immers vaste jurisprudentie dat het nadeel voor verdachte dat een door hem gepleegd strafbaar feit is ontdekt, geen rechtens te respecteren nadeel is. Enig ander in rechten wel te respecteren nadeel voor verdachte heeft de verdediging niet naar voren gebracht.”