Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
(vgl. HR 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010: BM9968).
3.Beslissing
8 december 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 december 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder door de politierechter veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een maand wegens opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het hof had de verdachte echter op 30 september 2019 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, waarbij het hof rekening hield met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een ernstige vorm van diabetes. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het hof.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof bij de strafoplegging onvoldoende had gemotiveerd waarom het rekening had gehouden met een niet tenlastegelegd feit, dat niet aan de voorwaarden voor afdoening van een ad informandum gevoegd feit voldeed. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeerde dat de strafoplegging ontoereikend was gemotiveerd. De uitspraak van het hof werd gedeeltelijk vernietigd, en de zaak werd terugverwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling van de strafoplegging.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige strafmotivering door de rechter, vooral wanneer niet tenlastegelegde feiten worden betrokken bij de strafoplegging. De Hoge Raad bevestigde dat de rechter vrij is om dergelijke feiten te betrekken, maar dat dit wel goed gemotiveerd moet worden, vooral als het gaat om de gevolgen voor de verdachte.