ECLI:NL:HR:2020:196

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
4 februari 2020
Zaaknummer
18/02645
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over het onder zich hebben van beschermde inheemse vogels zonder juiste pootring

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 januari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft het onder zich hebben van beschermde inheemse vogels die niet zijn voorzien van de juiste pootring, in strijd met artikel 13.1 van de Flora- en faunawet. De verdachte, geboren in 1937, had beroep ingesteld tegen de eerdere uitspraak van het hof, waarbij het Openbaar Ministerie had besloten niet over te gaan tot vervolging, omdat de pootringen van de vogels waren verwijderd. Dit maakte het onmogelijk om tegenonderzoek te laten uitvoeren.

De verdediging voerde verschillende verweren aan, waaronder een verzoek tot bewijsuitsluiting op basis van het feit dat de verbalisanten zich niet tijdig hadden gelegitimeerd. Daarnaast werd betwist dat met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat de vogels niet waren voorzien van de juiste pootring. Een ander belangrijk punt was of de mogelijke verkrijging van de vogels in België gevolgen had voor de strafbaarheid van het onder zich hebben van deze vogels in Nederland.

De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk werd het beroep verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/02645 E
Datum28 januari 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, economische kamer, van 30 mei 2018, nummer 20/001969-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1937,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Wouters, advocaat te Middelburg, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 januari 2020.