In deze zaak heeft [eiseres] B.V. cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een geschil over de uitleg van een overeenkomst in het kader van aanneming van werk. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Den Haag en een arrest van het gerechtshof Den Haag, die relevant zijn voor het procesverloop. De advocaat van [eiseres], R.T. Wiegerink, heeft het cassatieberoep ingesteld, terwijl de advocaat van [verweerster], J.H.M. van Swaaij, een verweerschrift heeft ingediend. De Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft de klachten van [eiseres] over het arrest van het hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. Het is niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven, omdat de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
In de beslissing verwerpt de Hoge Raad het beroep en veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [verweerster] zijn begroot op € 6.802,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen op 4 december 2020 en openbaar uitgesproken door raadsheer M.J. Kroeze.