ECLI:NL:HR:2020:1910

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
30 november 2020
Zaaknummer
19/03942
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over opzetheling van gestolen goederen en de wetenschap van de verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 december 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van opzetheling van verschillende goederen, waaronder gereedschap, een horecakoelkast en karts, die vermoedelijk door misdrijf waren verkregen. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van de wetenschap van de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de goederen niet voldoende was onderbouwd. De uitspraak van het hof, waarin werd gesteld dat de verdachte op het moment dat alle goederen op zijn erf waren neergezet wist dat deze door misdrijf waren verkregen, liet open dat de verdachte deze wetenschap mogelijk nog niet had op het moment van de eerste levering van de goederen. Hierdoor was de motivering van het hof ontoereikend. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof gedeeltelijk vernietigd en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging. De overige klachten van de verdachte werden verworpen, en de Hoge Raad oordeelde dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/03942
Datum1 december 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 augustus 2019, nummer 21-000350-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft het onder 1 bewezenverklaarde en de strafoplegging en tot terugwijzing naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel komt onder meer op tegen de bewezenverklaring van de onder 1 tenlastegelegde opzetheling, voor zover is bewezenverklaard dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 1 en 2 bewezenverklaard dat:
“1. hij in de periode van 4 juni 2017 tot en met 6 juni 2017 te [plaats] , meerdere goederen, te weten gereedschap (waaronder een slijpmachine, accuboormachine en een gereedschapskar) en een horecakoelkast en 3 karts heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2. hij in de periode van 5 juni 2017 tot en met 6 juni 2017 te [plaats] , meerdere pallets (ongeveer 6) met werkkleding, waaronder werkschoenen (ongeveer 73 stuks), jassen (ongeveer 38 stuks), bodywarmers (ongeveer 10 stuks), broeken (ongeveer 40 stuks) en andere soorten werkkleding en een pompwagen heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.”
2.2.2
De bewezenverklaring onder 1 steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
“Door het hof gebezigde bewijsmiddelen
(...)
Ten aanzien van feit 1 en 2:
1. een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden agent van politie Oost-Nederland, gesloten op 6 juni 2017, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 12 e.v.):
Op 6 juni 2017 omstreeks 11:39 uur las ik, verbalisant [verbalisant 1] , een melding. Daarin stond dat een heftruck, materialen had gelost tussen 00:15 en 02:00 uur, mogelijk afkomstig van diefstal. Bestuurder was [betrokkene 1] . Als pleegadres stond vermeld [a-straat] te [plaats] . Op [a-straat 1] in [plaats] staat ingeschreven: [betrokkene 2] . Door mijn werkzaamheden binnen het politieteam Epe is het mij bekend dat haar partner de volgende persoon betreft: [verdachte] . Tevens is het mij bekend dat [verdachte] zeer regelmatig verblijft in de caravan van [betrokkene 2] .
Naar aanleiding van bovenstaande bevindingen zijn wij verbalisanten ter plaatse gegaan aan de [a-straat 1] in [plaats] . In het steegje tussen twee woonwagens zag ik, [verbalisant 1] , [verdachte] lopen. Ik gaf hem aan dat wij kwamen omdat wij een melding hadden ontvangen waarin stond dat er mogelijk goederen bij de woonwagen zouden staan die van diefstal afkomstig waren. Ik vroeg aan [verdachte] of wij in de tuin achter de woonwagen mochten kijken. Hij gaf daar zonder aarzeling aan dat wij de tuin mochten betreden.
Vervolgens liepen wij verbalisanten de tuin in en zagen, rechts achter het toiletgebouw, aan de achterzijde van de woonwagen een drietal race karts staan.
Aan de andere zijde van de woonwagen zagen wij een enorme hoeveelheid op pallets gestapelde bruine dozen. Toen wij dichterbij kwamen zagen wij dat in deze dozen onder andere nieuwe schoenendozen met daarin werkschoenen zaten. Tevens zagen wij dat er dozen met werkbroeken tussen zaten.
Wij deelden [verdachte] mede dat de drie race karts in beslag waren genomen. Tevens deelden wij [verdachte] mede dat de pallets met dozen met daarin werkkleding en schoenen ook in beslag waren genomen. Onder één van de pallets stond nog een rode palletwagen die ook in beslag werd genomen.
2. een aanvullend proces-verbaal van bevindingen, genummerd PL0600‑2017257764-21, opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , respectievelijk hoofdagent en brigadier van politie Oost-Nederland, gesloten op 31 oktober 2017 voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 31 oktober 2017 omstreeks 14.00 heb ik samen met verbalisant [verbalisant 4] verdachte [verdachte] te woord gestaan. Hij verklaarde het volgende:
Op een avond ergens in juni 2017, het was erg warm, kwam een jongen bij hem langs. Deze jongen vroeg hem of hij nog plek had om tijdelijk handel even te stallen want zijn eigen schuur zat vol. Deze jongen kwam wel vaker bij hem voor een bakkie koffie en handel. Hij heet [betrokkene 3] , roepnaam [betrokkene 3] . Verder weet hij niet.
De avond daarna, of mogelijk twee dagen daarna, kwam die jongen, samen met nog een jongen met een vrachtwagentje bij de woonwagen van [betrokkene 2] , waar verdachte [verdachte] verblijft. Die andere jongen komt uit [plaats] , is een zwager van [betrokkene 3] of zo. Hij zag dat de jongens de spullen uit het vrachtwagentje haalden. Hij zag dat het een aantal karts waren en nog wat spullen, zoals een pomp voor lucht en een pomp voor brandstof.
De jongens zijn de volgende dag met het vrachtwagentje in de richting van [plaats] gereden met de bedoeling om de handel op te halen. Volgens verdachte [verdachte] kregen de twee jongens pech met het vrachtwagentje langs het kanaal ter hoogte van de bandenhandel van [...] . Daar hebben ze het vrachtwagentje achter gelaten. Vervolgens zijn de twee jongens naar [plaats] gegaan en hebben daar een vrachtwagen gestolen.
Vervolgens zijn de twee jongens met die vrachtwagen naar zijn woonwagen in [plaats] gekomen. Er werden uit deze vrachtwagen diverse pallets met dozen geladen. Deze pallets werden op het vak van de wagen, waar [verdachte] woont, gestald.
Ten aanzien van feit 1:
3. een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 1] , agent van politie Oost-Nederland, gesloten op 12 juli 2017, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 15):
Op dinsdag 6 juni 2017, omstreeks 19.00 uur, bevond collega van politie Epe, [verbalisant 5] , zich op een woonwagenkamp gelegen aan de [a-straat 1] in [plaats] . Ik had [verbalisant 5] opdracht gegeven aanwezig te zijn bij het op vrachtwagens laden van een groot aantal inbeslaggenomen goederen dozen met kleding en schoeisel. Onder de inbeslaggenomen dozen bleken nog een gereedschapwagen en een compressor te staan.
4. een proces-verbaal van aangifte van [betrokkene 4] , opgemaakt door [verbalisant 6] , hoofdagent van politie Oost-Nederland, gesloten op 5 juni 2017, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 21 e.v.):
Ik ben eigenaar van een bedrijfsauto. Op zondag 4 juni 2017 omstreeks 22:00 uur heb ik de bedrijfsauto geparkeerd zien staan aan de [b-straat] te [plaats] op eigen terrein. Op maandag 05 juni 2017 omstreeks 09:30 uur zag ik dat de bedrijfsauto door onbekende(n) was weggenomen. Aan de gevel van mijn bedrijf is een camera bevestigd. Deze camera was in werking en stond gericht op de achterzijde van de bedrijfsauto. Na het bekijken van de camerabeelden kwam vast te staan dat de bedrijfsauto op zondag 4 juni 2017 omstreeks 22.30 uur is weggenomen.
Goederen in de bedrijfsauto: 3 karts, gereedschapskar merk Sonic, 2 accuboormachine merk Hitachi, horecakoelkast.”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt hiertoe in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft op verzoek van twee mannen die hij slechts vaag kende en van wie hij geen contactgegevens heeft goederen op zijn erf gestald. Het ging om een zeer grote hoeveelheid goederen (deels hele pallets) die (gezamenlijk) een aanzienlijke waarde vertegenwoordigden. Van deze goederen, waaronder verschillende soorten werkkleding, gereedschap, een horecakoelkast, drie karts en een pompwagen, was verdachte verteld dat ze “voor de normale handel waren”. De goederen werden in twee leveringen op het erf van verdachte geplaatst. De eerste keer gebeurde dat ’s nachts en de tweede keer, zo heeft verdachte op 31 oktober 2017 (aanvullend) verklaard, geschiedde dat met een vrachtwagen waarvan verdachte wist dat deze kort ervoor in [plaats] was gestolen. Verdachte verklaart ondanks de hiervoor geschetste omstandigheden toestemming te hebben gegeven om de goederen bij hem te stallen en geen nadere vragen te hebben gesteld over de herkomst van de goederen.
Het hof is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte, zeker op het moment dat alle goederen op zijn erf waren neergezet, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de goederen die op zijn erf zijn aangetroffen gestolen waren en in die zin wist dat deze van diefstal afkomstig waren. Het enkele feit dat verdachte naar eigen zeggen op enig moment heeft gevraagd of de handel wel eerlijk was, maakt dit oordeel - gelet op de overige omstandigheden - niet anders.”
2.3
Aangezien de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde, voor zover inhoudende dat de verdachte “ten tijde van het voorhanden krijgen” van de in de bewezenverklaring genoemde goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof, niet zonder meer kan worden afgeleid uit de bewijsvoering, is de bestreden uitspraak ontoereikend gemotiveerd. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat de overweging van het hof, dat “zeker op het moment dat alle goederen op zijn erf waren neergezet” de verdachte wist dat de goederen door misdrijf waren verkregen, de mogelijkheid openlaat dat de verdachte die wetenschap nog niet had op het moment dat hij de goederen van de eerste levering, zoals bewezenverklaard onder 1, voorhanden kreeg.
2.4
Het cassatiemiddel slaagt in zoverre.
2.5
De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 december 2020.