Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
5.Beslissing
1 december 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 december 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1979, was aangeklaagd voor poging tot deelneming aan een terroristische organisatie, specifiek de Islamitische Staat (IS). Hij werd aangehouden op het moment dat hij in een vliegtuig zat dat op het punt stond van België naar Turkije te vliegen, met de intentie om door te reizen naar Syrië. De Hoge Raad heeft de relevante overwegingen herhaald uit een eerdere uitspraak (ECLI:NL:HR:2015:537) met betrekking tot de motiveringsverplichting voor de rechter over de dadelijke uitvoerbaarheid van bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het hof, dat er ernstig rekening mee moest worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zou begaan, ontoereikend gemotiveerd was. De Hoge Raad heeft het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid vernietigd en de opgelegde gevangenisstraf verminderd van 24 maanden naar 23 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige motivering door de rechter bij het opleggen van bijzondere voorwaarden en de toepassing van artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht.