ECLI:NL:HR:2020:1903

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
30 november 2020
Zaaknummer
19/01773
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over poging tot deelneming aan terroristische organisatie en dadelijke uitvoerbaarheid bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 december 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1979, was aangeklaagd voor poging tot deelneming aan een terroristische organisatie, specifiek de Islamitische Staat (IS). Hij werd aangehouden op het moment dat hij in een vliegtuig zat dat op het punt stond van België naar Turkije te vliegen, met de intentie om door te reizen naar Syrië. De Hoge Raad heeft de relevante overwegingen herhaald uit een eerdere uitspraak (ECLI:NL:HR:2015:537) met betrekking tot de motiveringsverplichting voor de rechter over de dadelijke uitvoerbaarheid van bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het hof, dat er ernstig rekening mee moest worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zou begaan, ontoereikend gemotiveerd was. De Hoge Raad heeft het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid vernietigd en de opgelegde gevangenisstraf verminderd van 24 maanden naar 23 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige motivering door de rechter bij het opleggen van bijzondere voorwaarden en de toepassing van artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/01773
Datum1 december 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 5 april 2019, nummer 23/003726-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend ten aanzien van het bevel dat de in de bestreden uitspraak vermelde bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn en wat de hoogte van de opgelegde gevangenisstraf betreft, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof toepassing heeft gegeven aan artikel 14e lid 1 (oud) van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en heeft bevolen dat de gestelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
3.2.1
Het hof heeft de verdachte wegens “poging tot deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven” onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met bijzondere voorwaarden als in zijn uitspraak omschreven. De uitspraak van het hof houdt daarover het volgende in:
“Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd:
- meldt bij de Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12 in Amsterdam en zich gedurende een door de reclassering te bepalen periode blijft melden, zo frequent en zolang de reclassering dat nodig acht.
- houdt aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, ook als die inhouden contactverboden ten aanzien van bepaalde personen, bijvoorbeeld, maar niet beperkt tot, personen met wie de veroordeelde op de terroristenafdeling gedetineerd heeft gezeten.
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Geeft Reclassering Nederland opdracht om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.”
3.2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 22 maart 2019 houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende in:
“Op vragen betreffende de persoonlijke omstandigheden van de verdachte antwoordt de raadsman als volgt:
Mijn cliënt werkt met veel plezier als treinsteward. Hij maakt treinen schoon en helpt reizigers als ze vragen hebben. Hij heeft zijn schulden afgelost. Hij heeft veel banen. Hij heeft zijn leven weer op orde en wil wat van zijn leven maken. Hij heeft een omgangsregeling met zijn dochter, die bij haar moeder woont. Hij ziet haar bij zijn vader, bij wie hij woont. Ook heeft hij afstand genomen van de jongens die er radicale ideeën op nahielden. Sinds medio oktober 2018 tot medio augustus 2019 heeft hij onder elektronisch toezicht gestaan. Hij heeft nu anderhalf jaar reclasseringstoezicht. De Reclassering schrijft in het voortgangsrapport dat zij geen radicaal gedrag meer ziet bij mijn cliënt. Mijn cliënt denkt dat gesprekken met een psycholoog niet nodig zijn. Hij heeft geleerd van zijn tijd op de terroristenafdeling.
(...)
De raadsman voert het woord tot verdediging en neemt daarbij standpunten in zoals weergegeven in het arrest.”
3.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de strafoplegging het volgende overwogen:
“De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van de strafoplegging bepleit te volstaan met een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de duur van het voorarrest en bij een eventueel voorwaardelijk gedeelte te volstaan met het opleggen van enkel de algemene voorwaarden. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte sinds zijn aanhouding in mei 2016 een goede ontwikkeling heeft doorgemaakt en zijn radicale opvattingen achter zich heeft gelaten. De proeftijd die de rechtbank in eerste aanleg heeft verbonden aan het voorwaardelijke gedeelte van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf is inmiddels bijna ten einde en op dit moment is er geen aanleiding de verdachte nog langer onder toezicht van de reclassering te houden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
(...)
Gelet op de stuitende aard van de misdrijven waaraan IS zich structureel bezondigt en heeft bezondigd, dient het afreizen naar Syrië met het doel om die misdrijven te begaan op krachtige wijze te worden tegengegaan. Daarom dienen in zaken als die van de verdachte de strafdoelen van vergelding en afschrikking bij de keuze van de strafsoort en de hoogte van de op te leggen straf naar het oordeel van het hof een bepalende rol te spelen, ook indien de uitreiziger - zoals hier - er niet in is geslaagd de plaats van de bestemming te bereiken en geen feitelijke bijdrage aan de gewapende strijd van IS heeft kunnen leveren.
In het nadeel van de verdachte weegt het hof tevens mee dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 maart 2019 eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens strafbare feiten.
Het hof is van oordeel dat bij een ernstig feit als het onderhavige slechts een gevangenisstraf passend is. In de positieve ontwikkelingen in het persoonlijke leven van de verdachte zoals die zijn gebleken uit het voortgangsverslag toezicht van de reclassering van 26 februari 2019 waaronder het feit dat hij inmiddels een vast inkomen heeft, schuldenvrij is en de omgang met zijn dochter goed verloopt - ziet het hof aanleiding het onvoorwaardelijke gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf niet hoger te laten zijn dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Hernieuwde vrijheidsbeneming zou deze positieve ontwikkelingen immers in de weg kunnen staan. Het hof ziet echter in dat die positieve ontwikkelingen nog pril zijn en ziet daarin nog geen toereikende geruststelling dat het recidivegevaar dat de verdachte in zich borg voorgoed is afgewend. Dit geldt te meer nu de reclassering zich in voormeld verslag onthouden heeft van enige uitspraak omtrent het recidiverisico. Gelet daarop zal het hof een deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm aan de verdachte opleggen en daaraan bijzondere voorwaarden verbinden die de reclassering in staat stellen toezicht op de verdachte te houden zolang zij dit nodig acht.
Het hof acht, alles afwegende, een gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Dadelijke uitvoerbaarheid bijzondere voorwaarden
Zoals hiervoor reeds uiteengezet acht het hof bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd zich aan te sluiten bij een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven. Terrorisme vormt een gevaar voor onze en andere samenlevingen en gaat gepaard met gruwelijk geweld tegen (groepen van) personen. Een terroristisch misdrijf is dus een misdrijf dat een ernstig gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, zoals bedoeld in artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht. Evenals de rechtbank heeft het hof nauwelijks inzicht gekregen in de psychische gesteldheid van de verdachte, mede omdat de verdachte tot op heden niet heeft willen meewerken aan persoonlijkheidsonderzoeken. Volgens zijn raadsman staat de verdachte ook thans nog afwijzend tegenover deze onderzoeken. Derhalve ontbreekt een solide basis op grond waarvan het hof kan vaststellen dat de situatie op dit moment anders is dan ten tijde van het vonnis in eerste aanleg en dat de verdachte voortaan wil afzien van het plegen van misdrijven als die waarvoor hij veroordeeld is. Gelet hierop houdt het hof er ook thans nog ernstig rekening mee dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De bescherming van de veiligheid en lichamelijke integriteit van personen rechtvaardigt in dit geval dan ook de beslissing om af te wijken van het uitgangspunt dat een straf pas wordt ten uitvoer gelegd na het onherroepelijk worden van een veroordeling. Het hof zal dan ook de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevelen.”
3.3
Artikel 14e lid 1 Sr luidde ten tijde van de uitspraak van het hof:
“De rechter kan bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie, bevelen dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.”
3.4
Een rechterlijke uitspraak mag in de regel pas ten uitvoer worden gelegd nadat zij onherroepelijk is geworden. De in artikel 14e Sr voorziene uitzondering op deze regel over de dadelijke uitvoerbaarheid van de op grond van artikel 14c Sr gestelde bijzondere voorwaarden of het volgens artikel 14d (oud) Sr uit te oefenen toezicht kan voor de veroordeelde verstrekkende gevolgen hebben. Onder meer daarom zal de rechter in de motivering van zijn bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid ervan blijk moeten geven zich ervan te hebben vergewist dat aan de in artikel 14e Sr gestelde voorwaarden is voldaan. (Vgl. HR 10 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:537.)
3.5
Het voorgaande in aanmerking genomen en in het licht van het hiervoor weergegeven strafmaatverweer en van de door het hof vastgestelde “positieve ontwikkelingen in het persoonlijke leven van de verdachte” is het oordeel van het hof dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen ontoereikend gemotiveerd.
3.6
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal de zaak zelf afdoen en het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid vernietigen.

4.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

4.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
4.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend ten aanzien van het bevel dat de in die uitspraak vermelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn en de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze 23 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 december 2020.