ECLI:NL:HR:2020:190

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
31 januari 2020
Zaaknummer
18/05488
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam inzake aanhoudingsverzoek door niet gemachtigde raadsman

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 februari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 7 december 2018 bij verstek was gewezen. De verdachte, geboren in 1981, had beroep ingesteld tegen dit arrest. De verdediging werd gevoerd door de advocaten R.J. Baumgardt en P. van Dongen, die een cassatiemiddel hebben ingediend. De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling van de zaak.

De kern van het cassatiemiddel was dat het hof had verzuimd om uitdrukkelijk en gemotiveerd te beslissen op een aanhoudingsverzoek dat door de niet gemachtigde raadsman van de verdachte was ingediend. Dit verzoek was per e-mail gedaan, omdat de raadsman de verdachte niet kon bereiken. Het hof had geoordeeld dat er formeel gezien geen sprake was van een aanhoudingsverzoek, wat volgens de Hoge Raad onjuist was. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie, waarin werd gesteld dat een aanhoudingsverzoek ook door een niet gemachtigde raadsman kan worden gedaan, met het oog op het aanwezigheidsrecht van de verdachte.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof had moeten beslissen op het aanhoudingsverzoek en dat het oordeel van het hof dat er geen sprake was van een aanhoudingsverzoek, onjuist was. Dit leidde tot de vernietiging van de uitspraak van het hof en de terugwijzing van de zaak, zodat deze opnieuw kon worden berecht en afgedaan.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/05488
Datum4 februari 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het gerechtshof Amsterdam van 7 december 2018, nummer 23/001840-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het hof heeft verzuimd uitdrukkelijk en gemotiveerd te beslissen op een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2.1
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de verdachte en diens raadsman daar niet zijn verschenen. Het houdt verder, voor zover in deze cassatieprocedure van belang, het volgende in:
“De voorzitter maakt melding van een e-mailbericht van de raadsman van 6 december 2018 inhoudende de mededeling dat hij niet gemachtigd is en dat hij een aanhoudingsverzoek doet om de in het e-mailbericht vermelde redenen. Dit e-mailbericht is in het dossier gevoegd.
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat het aanhoudingsverzoek dient te worden afgewezen.
(…)
De voorzitter vraagt de advocaat-generaal of hij zich op het standpunt stelt dat formeel gezien sprake is van een aanhoudingsverzoek, gelet op het feit dat dit niet ter zitting is gedaan.
De advocaat-generaal deelt mede dat hij daar niet veel bezwaren tegen heeft als het hof die ook niet ziet.
Het hof onderbreekt het onderzoek voor beraad in raadkamer.
Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter mede dat het hof van oordeel is dat formeel gezien geen sprake is van een aanhoudingsverzoek.”
2.2.2
Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep op de gronden dat door of namens de verdachte geen schriftuur houdende grieven is ingediend, geen mondelinge bezwaren tegen het vonnis zijn opgegeven en niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig onderzoek van de zaak.
2.2.3
Het onder 2.2.1 genoemde e-mailbericht van 6 december 2018 van de raadsman van de verdachte, dat zich bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt, houdt onder meer in:
“Ik probeer mijn cliënt al de hele week te bereiken maar hij laat niets van zich horen. Zijn telefoon staat uit en dat al een week lang. Dat is niets voor mijn cliënt. Zijn familie heeft mij vandaag laten weten zich ernstige zorgen te maken en ik heb hen zojuist geadviseerd naar het politiebureau te gaan om aldaar aangifte te doen van vermissing. Nogmaals, mijn cliënt [verdachte] is normaliter voor mij altijd goed bereikbaar en ook ik maak me dus een beetje zorgen.
Wat hier verder van zij; als niet gemachtigd raadsman kan ik morgen niet het woord ter verdediging voeren, enkel een verzoek tot aanhouding doen. Dat doe ik dan ook bij dezen: ik weet zeker dat cliënt namelijk gewoon gebruik wil maken van zijn aanwezigheidsrecht, temeer nu het zijn uitdrukkelijke wens was om tegen het vonnis hoger beroep in te stellen daar hij het niet eens is met de bewezenverklaring van feit 1.
De reden dat ik u dit aanhoudingsverzoek per mail stuur is dat ik u tijdig over dit aanhoudingsverzoek en de onderliggende strubbelingen wil informeren. U en uw collega’s worden morgenochtend hiermee dan ook niet overvallen. Ik zal zelf morgen dus niet zelf aanwezig zijn.”
2.3
Een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting kan op de terechtzitting worden gedaan door de verdachte of zijn raadsman die daartoe door de verdachte op grond van artikel 279 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is gemachtigd. Ook de raadsman die niet is gemachtigd tot het voeren van de verdediging van de verdachte die op de terechtzitting niet is verschenen, kan daar een verzoek doen tot aanhouding van het onderzoek op de terechtzitting voor zover dat verzoek wordt gedaan met het oog op de effectuering van het aanwezigheidsrecht van de verdachte of ten behoeve van het alsnog verkrijgen van de in artikel 279 lid 1 Sv bedoelde machtiging. Overeenkomstig de artikelen 329 en 330 Sv wordt beslist op het verzoek nadat het openbaar ministerie daaromtrent is gehoord.
Wanneer het verzoek om aanhouding al vóór de terechtzitting wordt gedaan, kan om praktische redenen door (de voorzitter van) het gerecht ook al vóór de terechtzitting aan degene die om aanhouding verzoekt, worden kenbaar gemaakt hoe het voorlopige oordeel van het gerecht omtrent het verzoek luidt. De uiteindelijke beslissing dient evenwel steeds op de terechtzitting te worden genomen en in het proces-verbaal van die terechtzitting te worden vastgelegd. (Vgl. HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1934.)
2.4
Het hof heeft met de overweging “dat formeel gezien geen sprake is van een aanhoudingsverzoek” kennelijk als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat het vóór de terechtzitting, door de niet gemachtigde raadsman gedane aanhoudingsverzoek niet geldt als een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting waarop het hof uitdrukkelijk en gemotiveerd diende te beslissen. Dat oordeel is, gelet op wat onder 2.3 is vooropgesteld, onjuist.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 februari 2020.