Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
1 december 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 december 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte had verzet aangetekend tegen een strafbeschikking die hem per gewone post was toegestuurd. Het hof had geoordeeld dat het verzet niet-ontvankelijk was omdat dit te laat was ingediend. De verdachte stelde echter dat hij pas kennis had genomen van de strafbeschikking toen zijn vader deze telefonisch voorlas. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom het verzet niet tijdig was ingediend, gezien de omstandigheden die de verdachte had aangevoerd. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.
De zaak betreft een strafrechtelijke kwestie waarin de verdachte, geboren in 1991, verzet had aangetekend tegen een strafbeschikking die hem een geldboete oplegde. De politierechter had eerder het verzet niet-ontvankelijk verklaard, maar de verdachte voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de strafbeschikking binnen de gestelde termijn. De Hoge Raad concludeerde dat het hof niet voldoende had vastgesteld wanneer de verdachte daadwerkelijk op de hoogte was geraakt van de strafbeschikking, en dat het oordeel van het hof daarom niet toereikend was gemotiveerd. Dit leidde tot de vernietiging van de eerdere uitspraak en de terugverwijzing van de zaak.