Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
24 november 2020.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beklag van een handelaar in pallets, hierna aangeduid als klager, die zich verzet tegen de ongegrondverklaring van zijn klaagschrift door de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had op 30 oktober 2018 een beslag gelegd op 8.950 kratten, die onder klager in beslag waren genomen in het kader van een verdenking van diefstal. Klager verzocht primair om teruggave van de kratten en subsidiair om schadeloosstelling. De rechtbank verklaarde het klaagschrift ongegrond, omdat klager niet de rechtmatige eigenaar van de kratten zou zijn. In cassatie werd echter geoordeeld dat de rechtbank niet had vastgesteld op welke wettelijke grond(en) het beslag berustte en dat zij niet had getoetst aan de beoordelingsmaatstaven voor een beklag gericht tegen een beslag op grond van artikel 94 of 94a van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij beslissingen over beslag en beklag in het strafrecht.