Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
24 november 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 november 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1978, had zijn zwager gedwongen een geldbedrag te betalen door diens website offline te halen. De verdachte had de website gebouwd en beheerd, maar de zwager was verantwoordelijk voor de betalingen aan de service provider. De verdachte stelde dat hij de website offline had gezet omdat zijn zwager een rekening niet had betaald. Het gerechtshof had de verdachte veroordeeld voor wederrechtelijke dwang, maar de Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring niet voldoende was gemotiveerd. De Hoge Raad concludeerde dat de bestreden uitspraak niet toereikend gemotiveerd was, omdat de bewezenverklaring van wederrechtelijk handelen niet kon worden afgeleid uit de bewijsstukken. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.
De zaak betreft de vraag of de verdachte zijn zwager wederrechtelijk heeft gedwongen tot betaling van een geldbedrag door de website offline te halen. De Hoge Raad oordeelde dat het hof geen nadere bewijsoverweging had opgenomen en dat de bewezenverklaring niet kon worden afgeleid uit de beschikbare bewijsstukken. Dit leidde tot de vernietiging van de uitspraak en de terugverwijzing van de zaak naar het gerechtshof voor herbehandeling.