Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
4.Beslissing
24 november 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 november 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 april 2019. De verdachte, geboren in 1986, was betrokken bij grootschalige internationale handel in harddrugs in georganiseerd verband, wat in strijd is met de Opiumwet. De verdediging heeft cassatiemiddelen ingediend, waarbij de advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de strafoplegging. Dit was het gevolg van een geconstateerde inbreuk op het recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht, zoals gegarandeerd door artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak, behalve wat betreft de strafoplegging. Het derde cassatiemiddel, dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, werd gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, aangezien de stukken te laat door het hof waren ingezonden en er meer dan zestien maanden waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van negen jaren naar acht jaren en negen maanden.
De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen.