In deze zaak heeft de man, eiser tot cassatie, beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De vrouw, verweerder in cassatie, heeft een verweerschrift ingediend. De zaak betreft een kort geding waarin de man een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis in de hoofdzaak heeft ingesteld. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland en een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De Hoge Raad heeft de klachten van de man over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad oordeelt dat het niet nodig is om te motiveren waarom het tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep en veroordeelt de man in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de vrouw zijn begroot op € 407,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien de man deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak voldoet.