ECLI:NL:HR:2020:1765

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
19/03885
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en terugwijzing van de niet-ontvankelijkverklaring in hoger beroep wegens niet voldoen aan betekeningsvoorschriften

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 november 2020 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte was in eerste aanleg bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden voor poging tot zware mishandeling en bedreiging. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, maar het hof heeft hem niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen schriftelijke grieven waren ingediend en er ook geen mondelinge bezwaren tegen het vonnis waren opgegeven. De raadsman van de verdachte heeft tijdens de zitting aangevoerd dat de betekeningsvoorschriften voor de zitting van de rechtbank niet zijn nageleefd, waardoor de zaak teruggeworpen moest worden naar de rechtbank. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet begrijpelijk heeft geoordeeld door de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren, gezien de omstandigheden dat de raadsman niet langer gemachtigd was en de verdachte niet op de hoogte was van de zitting. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/03885
Datum10 november 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 15 augustus 2019, nummer 22-001336-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO, omdat de verdachte onvoldoende belang heeft bij het middel.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel komt op tegen de niet-ontvankelijkverklaring door het hof van de verdachte in zijn hoger beroep.
2.2.1
De verdachte is in eerste aanleg bij verstek veroordeeld ter zake van 1. “poging tot zware mishandeling” en 2. “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht” tot een gevangenisstraf van vier maanden. Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
2.2.2
Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en heeft daartoe het volgende overwogen:
“De verdachte heeft niet een schriftuur met grieven tegen het vonnis ingediend. Evenmin heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep, mondeling bezwaren tegen het vonnis opgegeven. Het hof ziet ambtshalve geen redenen voor een inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep. Daarom zal de verdachte, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.”
2.2.3
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt het volgende in:
“De verdachte, gedagvaard als:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats],
adres: [a-straat 1] te [plaats],
is niet ter terechtzitting verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. B. Temeltasch, advocaat te Rotterdam, die mededeelt door de verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdediging te voeren.
(...)
De raadsman voert het woord ter verdediging conform de aan het hof overgelegde pleitnotitie, kort gezegd - inhoudende:
Ik verzoek het gerechtshof deze zaak terug te wijzen naar de rechtbank, omdat niet is voldaan aan de betekeningsvoorschriften voor de zitting van de rechtbank van 14 november 2018. Mijn cliënt en ik waren derhalve niet op de hoogte van deze zitting. Daar komt bij dat ik wel ben geïnformeerd over het feit dat de zaak op 7 september 2 0.18 niet zou worden behandeld,.maar niet dat de zaak op 14 november zou
worden behandeld.
(…)
De raadsman voert het woord ter verdediging, inhoudende:
(...) Mijn cliënt heeft een eenmanszaak en mogelijk is hij door zijn werk verhinderd heden aanwezig te zijn. Mijn cliënt is ondernemer en wil daarom geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd krijgen. Dat zou zijn bedrijf schade toebrengen.
(...)
Het hof onderbreekt het onderzoek voor beraad. Na hervatting van het onderzoek deelt de raadsman het volgende mede:
Voordat uw hof de beslissing omtrent het aanhoudingsverzoek uitspreekt, wil ik u graag mededelen dat er sprake is van een vertrouwensbreuk tussen mij en mijn cliënt. Ik ben niet langer gemachtigd. Tijdens de onderbreking heb ik telefonisch contact gehad met mijn cliënt. Hij heeft mij onder meer verteld dat hij er voor heeft gekozen vandaag niet ter terechtzitting te verschijnen.
(...)
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De advocaat-generaal voert hierna het woord en draagt de schriftelijke vordering voor. De advocaat-generaal vordert dat de niet verschenen verdachte niet- ontvankelijk wordt verklaard in hoger beroep, nu er geen grieven of bezwaren tegen het vonnis kenbaar zijn gemaakt. De advocaat-generaal ziet geen ambtshalve gronden voor inhoudelijke behandeling van de zaak. De advocaat-generaal legt de vordering aan het gerechtshof over.
Na sluiting van het onderzoek door de voorzitter doet het gerechtshof - na kort onderling beraad - terstond uitspraak.”
2.3
Het hof heeft mede op de grond dat door of namens de verdachte geen mondelinge bezwaren tegen het vonnis zijn opgegeven, de verdachte op de voet van artikel 416 lid 2 Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep. In aanmerking genomen dat de – op dat moment gemachtigde – raadsman van de verdachte ter terechtzitting naar voren heeft gebracht dat niet is voldaan aan de betekeningsvoorschriften voor de zitting van de rechtbank van 14 november 2018 zodat de zaak moet worden teruggewezen naar de rechtbank en dat de verdachte die in eerste aanleg tot vier maanden gevangenisstraf was veroordeeld, in verband met schade aan zijn bedrijf geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd wil krijgen, is dat oordeel niet begrijpelijk.
2.4
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug de zaak naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 november 2020.