ECLI:NL:HR:2020:1764

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
20/01230
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis inzake rijden tijdens rijontzegging en de gevolgen van nieuwe informatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 november 2020 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De aanvrager was op 14 augustus 2019 veroordeeld voor het besturen van een motorrijtuig terwijl zijn bevoegdheid daartoe was ontzegd. De aanvrager stelde dat de politierechter hem zou hebben vrijgesproken als hij had geweten dat de ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen al vóór 14 augustus 2019 was geëindigd. De aanvraag tot herziening berustte op de stelling dat er nieuwe feiten waren die niet bekend waren bij de rechter tijdens de oorspronkelijke zitting, en die mogelijk tot een andere uitspraak hadden geleid.

De advocaat-generaal D.J.C. Aben concludeerde dat de aanvraag gegrond was en dat de Hoge Raad de zaak moest verwijzen naar een gerechtshof voor herbehandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde feiten als een novum konden worden aangemerkt volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad verklaarde de aanvraag tot herziening gegrond en verwees de zaak naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling.

Dit arrest benadrukt het belang van nieuwe informatie in strafzaken en de mogelijkheid tot herziening wanneer dergelijke informatie kan leiden tot een andere uitkomst. De uitspraak is een voorbeeld van hoe de Hoge Raad de rechtsbescherming van individuen waarborgt door te zorgen dat nieuwe feiten in overweging worden genomen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/01230 H
Datum10 november 2020
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de rechtbank Rotterdam van 25 november 2019, nummer 96/195228-19, ingediend door J.M. Bekooij, advocaat te 's-Gravenhage,
namens
[aanvrager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de aanvrager.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

De politierechter in de rechtbank Rotterdam heeft de aanvrager veroordeeld voor een op 14 augustus 2019 begane overtreding van artikel 9 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 (een motorrijtuig besturen gedurende de tijd dat die bevoegdheid hem is ontzegd) tot een gevangenisstraf van twee weken.

2.De aanvraag tot herziening

2.1
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). In de aanvraag wordt daartoe aangevoerd dat de politierechter de aanvrager zou hebben vrijgesproken van het hem tenlastegelegde indien hij ermee bekend zou zijn geweest dat de aan de aanvrager opgelegde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voorafgaand aan 14 augustus 2019 al was geëindigd.

3.De conclusie van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het gewijsde van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 25 november 2019, parketnummer 96-195228-19, zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar een gerechtshof dat daarvan nog geen kennis heeft genomen, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als is voorzien in artikel 472 lid 2 Sv.

4.Beoordeling van de aanvraag

4.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv alleen dienen een met stukken onderbouwd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2
Het in de aanvraag aangevoerde moet worden aangemerkt als een gegeven als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal. De aanvraag is daarom gegrond.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart de aanvraag tot herziening gegrond;
- beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de politierechter;
- verwijst de zaak naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op de voet van artikel 472 lid 2 Sv opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 november 2020.