Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
10 november 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 november 2020 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de verdachte, die was veroordeeld door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 april 2019. De verdachte was beschuldigd van witwassen door geldbedragen om te zetten, zoals vastgelegd in artikel 420bis.1.b van het Wetboek van Strafrecht. De kernvraag in deze zaak was of de geldbedragen afkomstig waren van enig misdrijf. De advocaat van de verdachte, A. Boumanjal, heeft een cassatiemiddel ingediend, waarop de advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft daarbij geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand bleef.