Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
4 februari 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 februari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 18 oktober 2018. De verdachte, geboren in 1970, was betrokken bij een zaak waarin hij werd beschuldigd van medeplegen van doodslag en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De feiten van de zaak betroffen een incident in 1997, waarbij de verdachte vanaf de achterbank van een auto de nek van een Alkmaarse garagehouder langdurig omklemde tijdens een proefrit. De verdachte heeft in cassatie verschillende klachten ingediend, waaronder verzuim van het hof om te reageren op getuigenverzoeken, de vraag of er voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer was, en de verwerping van een verweer dat strekte tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in verband met een schending van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bepaald in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen.