ECLI:NL:HR:2020:1759

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
19/01749
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wegens schending van het recht op aanwezigheid tijdens de behandeling in hoger beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 november 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder medeplegen van witwassen en deelname aan een criminele organisatie. De zaak kwam aan de orde omdat de verdachte niet aanwezig was op de terechtzitting in hoger beroep, terwijl hij in Duitsland gedetineerd was. De oproeping voor de zitting was geldig betekend, maar de verdachte was niet verschenen, noch had hij zijn raadsman gemachtigd om hem te verdedigen. De advocaat-generaal concludeerde tot vernietiging van de uitspraak van het hof en terugwijzing naar het gerechtshof.

De Hoge Raad oordeelde dat, hoewel de oproeping geldig was, er twijfels bestonden over de vrijwilligheid van de afstand van het recht op aanwezigheid. De verdachte was al meer dan vier maanden gedetineerd in verband met een andere strafzaak, wat niet bekend was bij de rechter. Dit leidde tot de conclusie dat de beslissing van het hof om de behandeling voort te zetten zonder de verdachte onjuist was. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug voor herbehandeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van het recht van de verdachte om aanwezig te zijn bij zijn rechtszaak, vooral wanneer er sprake is van detentie in het buitenland. De Hoge Raad bevestigde dat de rechter rekening moet houden met de omstandigheden van de verdachte en dat er duidelijke aanwijzingen moeten zijn dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/01749
Datum10 november 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 maart 2019, nummer 21/003578-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedautum] 1991,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt in het licht van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden over het oordeel van het hof dat met de behandeling van de zaak kon worden voortgegaan buiten aanwezigheid van de verdachte. Het voert daartoe aan dat de verdachte tijdens de behandeling van zijn zaak op de terechtzitting in hoger beroep in het buitenland was gedetineerd en dat hij niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn.
2.2.1
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich:
a. een akte van uitreiking die is gehecht aan het dubbel van de oproeping van de verdachte in hoger beroep om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep van 27 maart 2019 en die inhoudt dat de geadresseerde op 28 september 2018 niet werd aangetroffen en de oproeping is uitgereikt aan een op dat adres aanwezige persoon;
b. het proces-verbaal van die terechtzitting dat inhoudt dat de verdachte daar niet is verschenen, dat de raadsman van de verdachte heeft verklaard niet uitdrukkelijk door de verdachte te zijn gemachtigd de verdediging te voeren en dat het onderzoek is gesloten.
2.2.2
In cassatie is - door middel van aanhechting aan de schriftuur - een ‘Haftbescheinigung’ van 21 oktober 2019 overgelegd van de Justizvollzugsanstalt München. Dit stuk houdt in dat de verdachte zich vanaf 17 oktober 2018 in Duitsland in voorarrest bevindt.
2.3
Uitgangspunt is dat als de oproeping van een verdachte die is ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP), geldig is betekend (uitgereikt) en de verdachte noch zijn bepaaldelijk gevolmachtigde raadsman op de terechtzitting is verschenen, de rechter - behoudens duidelijke aanwijzingen van het tegendeel - kan uitgaan van het vermoeden dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. De mogelijkheid bestaat echter dat achteraf moet worden vastgesteld dat aan het recht van de verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, is tekortgedaan. Dit kan zich voordoen als de verdachte tijdens de behandeling van zijn zaak in verband met een andere strafzaak was gedetineerd zonder dat dit de rechter bekend was.
2.4
Aan de herkomst en betrouwbaarheid van het stuk dat in cassatie is overgelegd, behoeft in redelijkheid niet te worden getwijfeld. Uit dat stuk moet worden afgeleid dat de verdachte op het moment van de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep al ruim vier maanden in verband met een andere zaak was gedetineerd. Gelet daarop en in aanmerking genomen dat de oproeping om op de terechtzitting in hoger beroep van 27 maart 2019 te verschijnen rechtsgeldig maar niet in persoon is uitgereikt en de op die terechtzitting aanwezige raadsman niet uitdrukkelijk door de verdachte was gemachtigd de verdediging te voeren, is de beslissing van het hof om het onderzoek ter terechtzitting voort te zetten achteraf bezien onjuist.
2.5
Het cassatiemiddel is dus terecht voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 november 2020.