Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
10 november 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 november 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1989, was beschuldigd van openlijke geweldpleging tegen twee politieagenten in Terneuzen op 8 april 2018. Het hof had vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader zich zeer boos en agressief gedroegen, door te schreeuwen, wild met de armen te zwaaien en met gebalde vuisten te staan. De verdachte had bovendien tegen de fiets van een van de agenten getrapt en de agenten werden door de verdachte en zijn mededader klemgezet.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof terecht had geoordeeld dat de gedragingen van de verdachte en zijn mededader als openlijk geweld tegen personen moesten worden gekwalificeerd, zoals bedoeld in artikel 141 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad verwierp het cassatiemiddel dat de verdachte had ingediend, omdat het oordeel van het hof niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting en toereikend gemotiveerd was. De gedragingen van de verdachte waren van een zodanig ernstig karakter dat deze de openbare orde verstoorden, wat leidde tot de verwerping van het beroep in cassatie.