ECLI:NL:HR:2020:1757

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
9 november 2020
Zaaknummer
19/02393
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging tegen politieagenten in Terneuzen met bedreiging en agressief gedrag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 november 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1989, was beschuldigd van openlijke geweldpleging tegen twee politieagenten in Terneuzen op 8 april 2018. Het hof had vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader zich zeer boos en agressief gedroegen, door te schreeuwen, wild met de armen te zwaaien en met gebalde vuisten te staan. De verdachte had bovendien tegen de fiets van een van de agenten getrapt en de agenten werden door de verdachte en zijn mededader klemgezet.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof terecht had geoordeeld dat de gedragingen van de verdachte en zijn mededader als openlijk geweld tegen personen moesten worden gekwalificeerd, zoals bedoeld in artikel 141 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad verwierp het cassatiemiddel dat de verdachte had ingediend, omdat het oordeel van het hof niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting en toereikend gemotiveerd was. De gedragingen van de verdachte waren van een zodanig ernstig karakter dat deze de openbare orde verstoorden, wat leidde tot de verwerping van het beroep in cassatie.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/02393
Datum10 november 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 8 mei 2019, nummer 20-002569-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de bewezenverklaarde gedragingen “geweld” tegen personen als bedoeld in artikel 141 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) opleveren.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is overeenkomstig de tenlastelegging onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op 8 april 2018 te Terneuzen openlijk, te weten, op de openbare weg en op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en een goed te weten tegen
- [hoofdagent 1] en [hoofdagent 2] (beiden hoofdagent van politie Eenheid Zeeland-West Brabant) door tegen die [hoofdagent 1] en die [hoofdagent 2] te schreeuwen dat zij weg moesten gaan en zeer boos en agressief naar die [hoofdagent 1] en die [hoofdagent 2] te schreeuwen en wild met de armen in het rond te zwaaien en zich breed te maken en met gebalde vuisten die [hoofdagent 2] te omsingelen althans zich (aldus) in de zeer dichte nabijheid van die [hoofdagent 1] en/of die [hoofdagent 2] op te stellen en te duwen tegen en/of wegduwen van een fiets die die [hoofdagent 1] tussen hem en verdachte en zijn mededader in hield en
- tegen de fiets van die [hoofdagent 1] door meermalen tegen die fiets te trappen.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 april 2018 (p. 18-20), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [hoofdagent 1], hoofdagent van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant:
(...)
Op de Lange Kerkstraat zag ik de mij ambtshalve bekende [verdachte].
[betrokkene 1] kwam op mijn collega en mij aflopen en ik hoorde hem naar ons roepen dat wij moesten gaan. Ik stapte van mijn fiets af en hield die horizontaal tussen [betrokkene 1] en mij in.
Ik hoorde [betrokkene 1] herhalen dat wij moesten opdonderen. Ik hoorde dat hij dit met een woedende en agressieve stem riep en ik zag dat hij wild met zijn armen in het rond zwaaide. Op de achtergrond zag ik dat [verdachte] onze kant op kwam rennen. Op dat moment riep ik via de portofoon dat ik een auto naar de Nieuwstraat toe wilde. Ik zag dat [verdachte] voor mij kwam staan en dat [betrokkene 1] zijn aandacht meer op mijn collega [hoofdagent 2] ging richten. Ik zag dat [verdachte] met uitpuilende ogen en opgezwollen aders in zijn nek voor mij stond. Ik zag dat hij zijn borst breed maakte en met gebalde vuisten naast zijn heupen stond. Ik hoorde hem naar mij schreeuwen dat wij moesten opdonderen en meer woorden van gelijke strekking. Ik voelde dat hij tegen mijn fiets leunde en ik zag dat hij voorover leunde. De ruimte tussen onze gezichten was minder dan dertig centimeter. Ik duwde mijn fiets gecontroleerd naar voren om meer afstand tussen mij en [verdachte] te creëren. Ik hoorde [verdachte] schreeuwen dat wij niet de baas waren. Ik zag en voelde dat hij mijn fiets oppakte en deze naar mijn linkerzijde duwde.
(...)
Ik zag dat [verdachte] op stond en op mij af kwam rennen. Ik hoorde [verdachte] weer schreeuwen dat ik weg moest gaan. Ik zag en voelde dat [verdachte] tegen mijn fiets aan trapte. Ik zag en voelde dat [betrokkene 1] mijn fiets vastpakte bij het stuur en ik voelde dat hij deze tegen mij aan duwde. Ik duwde mijn stuur terug en toen zag ik dat [betrokkene 1] tegen mijn fiets trapte. Ik zag dat [verdachte] zijn linkerarm ter hoogte van zijn schouder had en zijn linkervuist had gebald. Ik zette mijn fiets rechtop verticaal voor mij, met mijn voorwiel naar boven gericht. Dit deed ik om afstand tussen hun en mij te krijgen. Ik zag en voelde dat zij beiden toen tegen mijn fiets aan trapten en ik zag en voelde dat [betrokkene 1] mijn fiets vastpakte en de voorband weer op de grond duwde. (...)
2. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 8 april 2018 (p. 13-17), voor zover inhoudende als verklaring van [hoofdagent 1]:
p. 14
Ik was angstig dat er een situatie zou kunnen ontstaan waarbij [betrokkene 1] en [verdachte] geweld tegen mij zouden gaan gebruiken.
Ik zag dat [verdachte] met uitpuilende ogen en opgezwollen aders in zijn nek voor mij stond. Ik zag dat hij zijn borst breed maakte en met gebalde vuisten naast zijn heupen stond. Ik hoorde hem naar mij schreeuwen dat wij moesten opdonderen en meer woorden van gelijke strekking. Ik voelde dat hij tegen mijn fiets leunde en ik zag dat hij voorover leunde. De ruimte tussen onze gezichten was minder dan dertig centimeter. Ik vond dit een angstige situatie en was bang dat ik op dat moment mishandeld zou worden door [verdachte].
p. 16
Ik zag en voelde dat zij beiden tegen mijn fiets aan trapten en ik zag en voelde dat [betrokkene 1] mijn fiets vastpakte en de voorband weer op de grond duwde. (...)
3. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 april 2018 (p. 21-22), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [hoofdagent 2], hoofdagent van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant:
(...)
Ik zag [verdachte] mijn kant op komen. Ik hield mijn dienstfiets voor mij, om zo afstand tussen mij en [verdachte] te houden. [verdachte] stond tegen de fiets aan, met zijn armen naar achter en zijn borst naar voren. [verdachte] schreeuwde. Ik zag dat zijn ogen wijd opengesperd stonden. Hij kwam hierdoor zeer boos en agressief op mij over. (...)
4. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 april 2018 (p. 47-48), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant]:
(...)
Ik wil iets verklaren over de manier waarop twee jongens zich hebben gedragen tegenover twee politieagenten. Ik hoorde de twee jongens hard tegen de agenten schreeuwen en roepen. Ik zag dat één van hen wild met zijn armen aan het zwaaien was. Ook zag ik dat persoon 2 zijn lichaam breed maakte en met gebalde vuisten voor de agenten stond. Op dat moment stonden de agenten met hun rug richting het restaurant ‘[A]’ en hielden hun fiets voor zich.
p. 48
Zij stonden naast elkaar en maakten met hun fiets als het ware een muurtje. Voor hen stonden de twee jongens en werden zij eigenlijk door hen klemgezet. Ik zag dat persoon 2 slaande bewegingen maakte richting een van de agenten. Dit betrof de agent met het donkere haar. Ik zag dat persoon 2 echt pogingen deed om bij de agent te komen. Persoon 2 was woedend op de agenten. (...)”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder onder meer het volgende overwogen:
“In het onderhavige geval blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen dat de verdachte en zijn mededader zich schuldig hebben gemaakt aan het zeer boos en agressief schreeuwen tegen verbalisanten, wild met de armen zwaaien, zich breed maken, met gebalde vuisten staan, het omsingelen van verbalisant [hoofdagent 2], het duwen/wegduwen van een fiets, die verbalisant [hoofdagent 1] tussen hem en verdachte en zijn mededader in hield, en het trappen tegen de fiets van verbalisant [hoofdagent 1].
Voornoemde gedragingen hebben - gelet op het tijdstip waarop de verbalisanten ter plaatse waren (02.09 uur) en het moment van aanhouding van mededader [betrokkene 1] (02.22 uur) - in een tijdsbestek van ongeveer tien minuten plaatsgevonden. Gelet op het korte tijdsbestek ziet het hof de bovengenoemde handelingen als één geheel van gedragingen.
Uit het proces-verbaal van verbalisant [hoofdagent 1] volgt dat sprake is geweest van een zeer bedreigende situatie. Om die reden heeft deze verbalisant (op meerdere momenten) zijn pepperspray gepakt. De verbalisant zag dat de verdachte, toen de verbalisant voor de eerste keer zijn pepperspray pakte, even hiervan schrok, doch zijn agressieve houding voortzette. Voorts heeft verbalisant [hoofdagent 1] gerelateerd dat hij zich door het agressieve gedrag van de verdachte en zijn mededader bedreigd voelde. Uit hetgeen verbalisant [hoofdagent 2] heeft gerelateerd blijkt eveneens dat hij vanwege het agressieve gedrag van de verdachte zijn pepperspray had gepakt teneinde deze snel te kunnen gebruiken. Verdachte bleef echter schreeuwen. Uit het feit dat beide verbalisanten hun pepperspray hebben gepakt, leidt het hof af dat zij zich door het handelen van de verdachte en zijn mededader bedreigd hebben gevoeld. Gelet de aard van de beschreven gedragingen, alsmede de omstandigheden waaronder die zijn geschied - doordat bijvoorbeeld de afstand tussen het gezicht van de verdachte en het gezicht van verbalisant [hoofdagent 1] minder dan dertig centimeter bedroeg en verbalisant [hoofdagent 2] door de verdachte en zijn mededader werd omsingeld - kunnen de hierboven beschreven gedragingen - in onderling verband en samenhang bezien - naar het oordeel van het hof objectief gezien ook als bedreigend worden ervaren.
(...)
Gelet op de aard van voornoemde gedragingen en de omstandigheden waaronder de bewezen verklaarde handelingen hebben plaatsgevonden en gelet op het bedreigende karakter ervan, alsmede gelet op hetgeen de verbalisanten daaromtrent hebben gerelateerd, acht het hof bewezen dat als gevolg van die gedragingen de openbare orde is verstoord. De gedragingen van verdachte en zijn mededader zijn van een zodanig ernstig karakter dat gesproken kan worden van openlijke geweldpleging tegen personen in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht.”
2.3
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 141 lid 1 Sr. Daarom moet worden aangenomen dat het in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende woord ‘geweld’ is gebruikt in de betekenis die dat woord heeft in die bepaling.
2.4
Het hof heeft onder meer vastgesteld dat de verdachte op de verbalisant [hoofdagent 1] afrende, schreeuwde dat deze weg moest gaan en trapte tegen de fiets van de verbalisant, terwijl deze de fiets voor zich hield. Ook de mededader [betrokkene 1] pakte de fiets vast, duwde en trapte ertegen, waarbij de verbalisanten achter hun fietsen werden klemgezet door de verdachte en zijn mededader, van wie één slaande bewegingen maakte in de richting van de verbalisant [hoofdagent 2] en pogingen deed om bij haar te komen. Verder heeft het hof vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader [betrokkene 1] zeer boos en agressief schreeuwden tegen de verbalisanten, wild met de armen zwaaiden, zich breed maakten en met gebalde vuisten stonden. Het op deze vaststellingen gebaseerde oordeel van het hof dat sprake is van openlijk “geweld” tegen personen in de zin van artikel 141 lid 1 Sr, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
2.5
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 november 2020.