ECLI:NL:HR:2020:1752

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
9 november 2020
Zaaknummer
20/01544
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering van een Amerikaanse burger aan de Russische Federatie wegens illegale uitvoer van marterstaarten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 november 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de uitlevering van een Amerikaanse burger, geboren in 1955, aan de Russische Federatie. De Russische autoriteiten hadden om uitlevering verzocht in verband met de illegale uitvoer van 3.453 marterstaarten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het feit waarvoor uitlevering was verzocht, naar Nederlands recht strafbaar was op basis van artikel 3.37 lid 1 van de Wet natuurbescherming. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank niet voldoende had vastgesteld van welke martersoort(en) de marterstaarten afkomstig waren. Dit gebrek in de onderbouwing leidde tot de conclusie dat het feit niet voldeed aan de vereisten voor uitlevering, met name het vereiste van dubbele strafbaarheid. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde de verzochte uitlevering ontoelaatbaar. Tevens gelastte de Hoge Raad de beëindiging van de vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon, die in afwachting van de uitlevering was vastgehouden.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/01544 U
Datum10 november 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 28 april 2020, nummer 15/860048-20, op een verzoek van de Russische Federatie tot uitlevering
van
[de opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955,
hierna: de opgeëiste persoon.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon. Namens deze heeft L.J. Woltring, advocaat te Haarlem, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, tot ontoelaatbaarverklaring van de verzochte uitlevering en tot het gelasten van de beëindiging van de ter zake van het uitleveringsverzoek bevolen vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon.

2.Beoordeling van het vijfde cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van de rechtbank dat het feit waarvoor de uitlevering is verzocht, naar Nederlands recht strafbaar is gesteld bij artikel 3.37 lid 1 van de Wet natuurbescherming.
2.2.1
De uitlevering is verzocht met als doel de strafvervolging van de opgeëiste persoon ter zake van – kort gezegd – de illegale uitvoer van 3.453 marterstaarten uit de Russische Federatie. Volgens de door de verzoekende Staat overgelegde stukken betreft dit uitleveringsverzoek het feit dat is omschreven in de “reference on the criminal case No. 11801009625000159”. Dit stuk houdt onder meer het volgende in:
“Criminal case no. 11801009625000159 was initiated by the investigator of the investigative Department of the linear Department of the Ministry of internal Affairs of the Russian Federation at Sheremetyevo airport, Captain of Justice [...] , on June 27, 2018 on the grounds of the elements of the crime under Part 1 Art. 226.1 of the Criminal Code of the Russian Federation, against a citizen of the United States of America [de opgeëiste persoon] , born on [geboortedatum] , 1955.
According to the materials of the criminal case, it was established that on January 30, 2018, at about 03:50 a.m., [de opgeëiste persoon] , departing by flight No. [...] via Moscow-Amsterdam, carrying one piece of hand luggage and two meta baggage, went to the “green corridor” of the departure lounge of terminal E Sheremetyevo International Airport, located at: Moscow region, c.d. Khimki, Sheremetyevo Airport, thereby stating that he did not have goods subject to mandatory written declaration.
During the customs inspection of two pieces of luggage and one piece of hand luggage, transported and owned by [de opgeëiste persoon] , among other things, a down and fur half-finished product was found and seized - a marten tail in the amount of 3,453 pieces.
The seized down and fur half-finished product - the marten tail is included in the List of strategically important goods and resources for the purposes of Art. 226.1 of the Criminal Code of the Russian Federation, approved by Decree of the Government of the Russian Federation No. 923 of September 13, 2012.
According to the expert’s inference No. 65/07-2018-3 of November 30, 2018, the cost of the seized down and fur half-finished product is a marten tail, brown, 30 cm long, totaling 3,453 pieces, as of January 30, 2018, amounted to 3,453,000 rubles according to the note to Art. 226.1 of the Criminal Code is a large amount of strategically important goods.
Thus, [de opgeëiste persoon] made an illegal movement across the customs border of the Customs Union within the EAEU of strategically important goods, namely a down and fur half-finished product - a marten tail, in the amount of 3,453 pieces, with a total value of 3,453,000 rubles.
In accordance with the Decree of the Government of the Russian Federation of September 13, 2012 No. 923 “On approving the list of strategically important goods and resources for the purposes of Article 226.1 of the Criminal Code of the Russian Federation”, the list of strategically important goods includes fur and fur raw materials (including heads, tails, paws and others parts or trimmings suitable for the manufacture of fur products) animals of the marten family: martens.
In accordance with the List of species of animals and plants covered by the Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora (CITES), animals of the Kunya family are included in the list of animals covered by the Convention on International Trade in Species of Wild Fauna and Flora, Endangered (CITES).”
2.2.2
Verder is overgelegd de “resolution on bringing in as an accused” van 24 april 2019. Dit stuk houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“A citizen of the United States of America, [de opgeëiste persoon], committed smuggling, that is, illegal movement of strategically important goods across the customs border of the customs union within the EurAsEC, under the following circumstances:
January 30, 2018 at about 03:50 a.m. on the “green corridor” of the departure lounge of terminal E of Sheremetyevo International Airport, located at the address: Moscow Region, about Khimki, Sheremetyevo Airport, was followed by US citizen [de opgeëiste persoon] , departing by flight No. [...] via the Moscow-Amsterdam route, moving one piece of hand luggage and two meta baggage with him, without having, in the established manner, not declaring the objects he is moving.
During the customs inspection of two pieces of luggage and one piece of hand luggage, transported and owned by [de opgeëiste persoon] , among other things, a fur-fur semi-finished product was found and seized - a marten tail in the amount of 3,453 pieces.
The seized fur-fur semi-finished product - the marten tail is included in the List of strategically important goods and resources for the purposes of Art. 226.1 of the Criminal Code of the Russian Federation, approved by Decree of the Government of the Russian Federation No. 923 of September 13, 2012.
According to the expert’s opinion No. 65/07-2018-3 of November 30, 2018, the cost of the seized fur-fur semi-finished product is a marten tail, brown in color, 30 cm long, with a total amount of 3,453 pieces, as of ZO.O1.2O18g. amounted to 3,453,000 rubles, which according to the note to Art. 226.1 of the Criminal Code is a large amount of strategically important goods.
Thus, [de opgeëiste persoon] committed a crime under h. 1 tbsp. 226.1 of the Criminal Code - smuggling, that is, illegal movement of strategically important goods on a large scale across the customs border of the Customs Union within the EurAsEC.
Based on the aforesaid and guided by Article 171 and 172, 175 of the Code of Criminal Procedure.
RESOLVED:
Engage a United States citizen, [de opgeëiste persoon] [geboortedatum] 1955 year of birth, a native of Moscow, as the accused in this criminal case, having charged him with a crime under Part 1 of Article 226.1 of the Criminal Code of the Russian Federation, of which he should be informed.”
2.2.3
De eveneens overgelegde “decree of the Government of the Russian Federation of September 13, 2012 N 923”, waarnaar in de hiervoor weergegeven stukken wordt verwezen, houdt onder meer het volgende in:
“«On the approval of the list of strategically important goods and resources for the purposes of Article 226.1 of the Criminal Code of the Russian Federation, as well as on the determination of the types of strategically important goods and resources for which a large amount is recognized as a value exceeding 100 thousand rubles»
Scroll strategically important goods and resources for the purposes of Article 226.1 of the Criminal Code of the Russian Federation
(approved by the Decree of the Government of the Russian Federation of September 13, 2012 N 923)
2.2.4
De rechtbank heeft de uitlevering van de opgeëiste persoon aan de Russische Federatie toelaatbaar verklaard ter strafvervolging ter zake van:
“Blijkens de beschikking over de opsporing van verdachte, d.d. 27 februari 2019 is uit het vooronderzoek gebleken dat de opgeëiste persoon op 30 januari 2019 omstreeks 03:50 uur het groene kanaal in de vertrekhal van terminal E van de internationale luchthaven Sjeremetjevo te Moskou passeerde. Hij was vertrekkende uit Moskou naar Amsterdam met vluchtnummer [...] en had een stuk handbagage en twee stuks ruimbagage meegenomen, waarbij hij de meegenomen voorwerpen niet bij de douane volgens de vastgestelde regels had aangegeven. Tijdens de douanecontrole van de bagage werd onder andere halffabricaat van pels en/of bont, te weten 3453 stuks marterstaart, aangetroffen en in beslag genomen.”
2.3
Met betrekking tot de op grond van artikel 2 lid 1 van het in dit geval toepasselijke Europees Verdrag betreffende uitlevering van 13 december 1957 (Trb. 1965, 9) vereiste dubbele strafbaarheid houdt de uitspraak van de rechtbank het volgende in:
“Vastgesteld wordt dat het feit waarvoor de uitlevering wordt verzocht, blijkens de door de verzoekende Staat overgelegde stukken strafbaar is naar het recht van de verzoekende Staat en dat daarvoor naar het recht van de verzoekende Staat een vrijheidsstraf van tenminste één jaar kan worden opgelegd.
Door de raadsman is ter zitting het verweer gevoerd dat geen sprake is van de vereiste dubbele strafbaarheid. De opgeëiste persoon heeft zich hoogstens schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 10:1, eerste lid, Algemene douanewet, hetgeen bestraft wordt met een geldboete.
De rechtbank verwerpt dit verweer, nu het feit naar haar oordeel naar Nederlands recht oplevert: opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 3.37, eerste lid, van de Wet natuurbescherming. Ingevolge artikel 6, eerste lid, Wet economische delicten kan daarvoor eveneens een vrijheidsstraf van tenminste één jaar worden opgelegd.
Daaraan voegt de rechtbank nog toe dat het vereiste van de dubbele strafbaarheid niet betekent dat de strafbepaling van de verzoekende Staat dezelfde kwalificatie moet hebben als de Nederlandse strafbepaling. Het materiële feit waarvoor de uitlevering is verzocht en dat strafbaar is naar het recht van de verzoekende Staat, moet echter wel binnen de termen van een Nederlandse strafbepaling vallen (vgl. HR 4 februari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0451). Daarbij is het niet van belang of de buitenlandse strafbaarstelling in alle opzichten overeenstemt met de Nederlandse. Voldoende is dat die buitenlandse strafbaarstelling in de kern bezien hetzelfde rechtsgoed beschermt als de Nederlandse strafbaarstelling. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in deze zaak sprake. De strafbaarstelling in de verzoekende Staat strekt tot het tegengaan van het illegaal op grote schaal over de Staatsgrens brengen van onder meer bont van marterachtigen, terwijl de strafbaarstelling in Nederland ingevolge de Wet op de economische delicten en de Wet natuurbescherming strekt tot het zonder de benodigde controles en formaliteiten uitvoeren van specimen van marterachtigen. Beide strafbaarstellingen beogen daarmee - in de kern genomen - de bescherming van hetzelfde rechtsgoed, te weten de ongecontroleerde uitvoer van een beschermde diersoort.
Dit betekent dat is voldaan aan de in artikel 2 EUV en artikel 5 Uitleveringsverdrag (de Hoge Raad begrijpt: Uitleveringswet) gestelde vereisten voor toelaatbaarverklaring van de verzochte uitlevering.”
2.4
Voor de beoordeling van het cassatiemiddel zijn – naast het in de conclusie van de advocaat-generaal onder 6.8 weergegeven juridisch kader – in het bijzonder de volgende bepalingen van belang.
- Artikel 3.37 lid 1 van de Wet natuurbescherming:
“Het is verboden in strijd te handelen met bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen.”
- Artikel 3.14, aanhef en onder a, van de Regeling natuurbescherming:
“Als voorschriften als bedoeld in artikel 3.37, eerste lid, van de wet worden aangewezen:
a. de artikelen 4, eerste lid, eerste volzin, tweede lid, eerste volzin, derde en vierde lid, 5, eerste en vierde lid, eerste volzin, 6, derde lid, 8, eerste lid, in samenhang met het vijfde lid, en 9, eerste, vierde en vijfde lid van de CITES-basisverordening.”
- Artikel 3.38 lid 1 van de Wet natuurbescherming:
“Onverminderd artikel 3.37, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ter bescherming van diersoorten of plantensoorten als bedoeld in de artikelen 3.1, 3.5, 3.10, eerste lid, of ter uitvoering van EU-verordeningen of EU-richtlijnen, regels worden gesteld over het verhandelen, bezit of verwerken van aan de natuur onttrokken dieren of planten, gefokte dieren, gekweekte planten, producten van dieren of planten, of eieren van dieren, met inbegrip van dieren en planten en schimmels of micro-organismen van uitheemse soorten als bedoeld in de verordening, genoemd in artikel 3.36, onderdeel c. (...)”
- Artikel 3.24 leden 2 en 3 van het Besluit natuurbescherming:
“2. Het is verboden dieren of planten van de soorten, genoemd in bijlage A, B, C of D bij de CITES-basisverordening, producten of eieren van deze dieren, of producten van deze planten onder zich te hebben.
3. Het is verboden dieren of planten van de soorten, genoemd in bijlage C of D bij de CITES-basisverordening, producten of eieren van deze dieren, of producten van deze planten te verhandelen.”
- Artikel 3.25 van het Besluit natuurbescherming:
“Het is verboden uit het wild afkomstige dieren van de soorten, genoemd in bijlage 1 bij dit besluit, onder zich te hebben of te verhandelen.”
- Bijlage 1 bij het Besluit natuurbescherming:
“boommarter (Martes martes)
bunzing (Mustela putorius)
damhert (Dama dama)
edelhert (Cervus elaphus)
haas (Lepus europaeus)
hermelijn (Mustela erminea)
konijn (Oryctolagus cuniculus)
ree (Capreolus capreolus)
steenmarter (Martes foina)
vos (Vulpes vulpes)
wezel (Mustela nivalis)
wild zwijn (Sus scrofa)”.
- Artikel 3.29 van het Besluit natuurbescherming:
“Het is verboden dieren, planten, producten, nesten of eieren van dieren of producten van planten van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn, of genoemd in bijlage IV bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern, bijlage I bij het Verdrag van Bonn of bijlage A, B, C, of D van de CITES-basisverordening op andere plaatsen dan bij ministeriële regeling aangewezen douanekantoren Nederland binnen of buiten te brengen.”
- Artikel 4 lid 4 van Verordening (EG) 338/97 van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (hierna: de CITES-basisverordening):
“Specimens van de in bijlage D bij deze verordening genoemde soorten mogen slechts in de Gemeenschap worden binnengebracht, indien de nodige controles zijn verricht en vooraf in het douanekantoor aan de grens waar de specimens worden binnengebracht kennisgeving van invoer is gedaan.”
- Artikel 5 lid 1 en lid 4, eerste volzin, CITES-basisverordening:
“1. Specimens van de in bijlage A van deze verordening genoemde soorten mogen slechts uit de Gemeenschap uitgevoerd of wederuitgevoerd worden indien de nodige controles zijn verricht en vooraf bij het douanekantoor waar de uitvoerformaliteiten vervuld worden, een uitvoervergunning of wederuitvoercertificaat is voorgelegd, dat is afgegeven door een administratieve instantie van de Lid-Staat waar de specimens zich bevinden.
4. Specimens van de in de bijlagen B en C genoemde soorten mogen slechts uit de Gemeenschap uitgevoerd of wederuitgevoerd worden indien de nodige controles zijn verricht en vooraf bij het douanekantoor waar de uitvoerformaliteiten vervuld worden, een uitvoervergunning of wederuitvoercertificaat is voorgelegd die/dat werd afgegeven door een administratieve instantie van de Lid-Staat waar de specimens zich bevinden.”
- De bijlage bij de CITES-basisverordening:
“Opmerkingen over de interpretatie van de bijlagen A, B, C en D
(...)
6. De tekens “(I)”, “(II)” en “(III)” achter de naam van een soort of hoger taxon verwijzen naar de bijlagen bij de overeenkomst waarin de betrokken soorten zijn opgenomen, zoals aangegeven in de opmerkingen 7, 8 en 9. Indien geen van deze tekens is aangebracht, zijn de betrokken soorten niet in de bijlagen bij de overeenkomst opgenomen.
7. (I) achter de naam van een soort of hoger taxon betekent dat die soort of dat hogere taxon is opgenomen in bijlage I bij de overeenkomst.
8. (II) achter de naam van een soort of hoger taxon betekent dat die soort of dat hogere taxon is opgenomen in bijlage II bij de overeenkomst.
9. (III) achter de naam van een soort of hoger taxon betekent dat die soort of dat hogere taxon is opgenomen in bijlage III bij de overeenkomst. In dat geval wordt tevens het land aangegeven met betrekking waartoe de soort of het hogere taxon in bijlage III is opgenomen.
(...)
Bijlage A
Bijlage B
Bijlage C
Gewone naam
(…)
Mustelidae
(…)
Marterachtigen
(…)
Mustelinae
Mustela nigripes (I)
Eira barbara (III Honduras)
Martes flavigula (III India)
Martes foina intermedia (III India)
Martes gwatkinsii (III India)
Mellivora capensis (III Botswana)
Marters en Wezels
Tayra
Maleise bonte marter
Indiase steenmarter
Zuid-Indiase marter
Honingdas of ratel
Zwartvoetbunzing
(...)
Bijlage D
Gewone naam
(…)
Mustelidae
Marterachtigen
Mustela altaica (III India) §1
Bergwezel
Mustela erminea ferghanae (III India) §1
Indische bergwezel
Mustela kathiah (III India) §1
Geelbuikwezel
Mustela sibirica (III India) §1
Siberische wezel
(...)”
- Artikel 10:2 van de Algemene douanewet (hierna: Adw):
“Degene die voor goederen die het douanegebied van de Unie verlaten:
a. niet of niet tijdig een aangifte vóór vertrek indient als bedoeld in artikel 263 van het Douanewetboek van de Unie;
b. goederen in strijd met artikel 267, eerste lid, van het Douanewetboek van de Unie niet langs een voorgeschreven route vervoert; of
c. in strijd met artikel 274 van het Douanewetboek van de Unie geen kennisgeving van wederuitvoer indient;
wordt gestraft met een geldboete van de derde categorie.”
2.5
De rechtbank heeft geoordeeld dat het feit waarvoor de uitlevering is verzocht naar Nederlands recht opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 3.37 lid 1 Wet natuurbescherming oplevert. In aanmerking genomen dat het op grond van artikel 3.37 lid 1 Wet natuurbescherming, in samenhang met artikel 3.14, aanhef en onder a, Regeling natuurbescherming, uitsluitend verboden is specimens van de soorten die zijn vermeld in bijlage A, B of C van de CITES-basisverordening zonder uitvoervergunning of wederuitvoercertificaat uit te voeren, onderscheidenlijk uitsluitend is toegestaan specimens van de soorten die zijn vermeld in bijlage D van die verordening in de Gemeenschap binnen te brengen, indien de nodige controles zijn verricht en vooraf in het douanekantoor aan de grens waar de specimens worden binnengebracht kennisgeving van invoer is gedaan, is het oordeel van de rechtbank niet begrijpelijk, omdat de rechtbank niet heeft vastgesteld van welke martersoort of -soorten de marterstaarten die bij de opgeëiste persoon zijn aangetroffen, afkomstig zijn en de door de Russische autoriteiten overgelegde stukken eveneens zonder nadere specificatie inhouden dat het gaat om marterstaarten. Het cassatiemiddel is gegrond.
2.6
De Hoge Raad zal, met vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, op grond van artikel 31 lid 8 van de Uitleveringswet doen wat de rechtbank had behoren te doen en de gevraagde uitlevering ontoelaatbaar verklaren. Gelet op de wijze waarop het feit waarvoor uitlevering is verzocht in de onder 2.2.1 en 2.2.2 genoemde stukken is omschreven – en waarin niet is gespecificeerd van welke martersoort(en) de marterstaarten afkomstig zijn – levert dat feit immers naar Nederlands recht niet op het misdrijf van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 3.37 lid 1 Wet natuurbescherming. Hetzelfde geldt voor het misdrijf van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 3.38 lid 1 Wet natuurbescherming, terwijl het feit zoals omschreven ook niet in enige andere wetsbepaling waarvan overtreding wordt bedreigd met een vrijheidsstraf van ten minste een jaar strafbaar is gesteld. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat overtreding van artikel 10.2 Adw enkel wordt bedreigd met een geldboete van de derde categorie. Aan het verdragsvereiste inzake de dubbele strafbaarheid is dus gelet op de voornoemde stukken niet voldaan.

3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van de overige cassatiemiddelen niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart de verzochte uitlevering ontoelaatbaar;
- gelast de beëindiging van de ter zake van het uitleveringsverzoek bevolen vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 november 2020.