Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
10 november 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 november 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 december 2019. De verdachte, geboren in 1992, was betrokken bij een zaak van openlijke geweldpleging, gepleegd door een beveiliger in een feesttent. De verdediging voerde aan dat de beveiliger handelde in overeenstemming met zijn professionele opleiding en dat er sprake was van noodweer. De Hoge Raad verwierp deze middelen, waarbij werd opgemerkt dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak. Dit was gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat de Hoge Raad niet verplicht is om te motiveren waarom hij tot zijn oordeel is gekomen als het niet nodig is voor de ontwikkeling van het recht.
Daarnaast werd er een tweede cassatiemiddel beoordeeld dat betrekking had op de vervangende hechtenis die was opgelegd bij de schadevergoedingsmaatregel. De Hoge Raad oordeelde dat het hof de verdachte de verplichting had opgelegd om een schadevergoeding te betalen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij gebreke van betaling. De Hoge Raad oordeelde dat dit cassatiemiddel slaagde en vernietigde de uitspraak van het hof voor zover het ging om de vervangende hechtenis. De Hoge Raad bepaalde dat in plaats van vervangende hechtenis, gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast, zoals ook was beslist in een eerdere uitspraak (ECLI:NL:HR:2020:914).