Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
4.Beslissing
10 november 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 november 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 27 september 2019. De verdachte, geboren in 1956, was in hoger beroep veroordeeld voor belaging, opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing en bedreiging met zware mishandeling. De advocaat van de verdachte heeft cassatiemiddelen ingediend, waarbij onder andere werd geklaagd over de verwerping van het verweer dat rekening gehouden moest worden met bijzondere voorwaarden waaraan de verdachte zich lange tijd had moeten houden, en over de motivering van de straf in verband met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover het ging om de toepassing van vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak, met uitzondering van de klacht over de vervangende hechtenis. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de vervangende hechtenis niet correct was toegepast en heeft deze vernietigd, waarbij werd bepaald dat gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast.
De Hoge Raad heeft in zijn beslissing de uitspraak van het hof vernietigd voor zover het ging om de schadevergoedingsmaatregel en heeft het beroep voor het overige verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.