Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
10 november 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 november 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 1 juli 2019. De verdachte, geboren in 1996, was in hoger beroep veroordeeld voor opzettelijke uitlokking van poging tot diefstal met geweld in vereniging. De zaak kwam voor de Hoge Raad na het indienen van cassatiemiddelen door de verdachte, vertegenwoordigd door de advocaten R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor zover het ging om de toepassing van vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak, behalve voor het onderdeel dat betrekking had op de vervangende hechtenis. De Hoge Raad oordeelde dat de vervangende hechtenis niet correct was toegepast en dat in plaats daarvan gijzeling van gelijke duur kon worden toegepast, zoals bepaald in artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd voor zover het ging om de vervangende hechtenis en het beroep voor het overige verworpen.