In deze zaak heeft eiseres, handelend onder de naam [A], beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof van 11 juni 2019. De Hoge Raad heeft de klachten van eiseres over het arrest beoordeeld, waarbij het ging om een voorlopig getuigenverhoor in hoger beroep in een zaak over auteursrecht op foto's. Eiseres heeft geklaagd over de schending van artikel 155 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en over de toepassing van artikel 21 Rv, dat betrekking heeft op de waarheidsplicht. Daarnaast heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de begroting van de proceskosten op basis van artikel 1019h Rv. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van eiseres niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Wat betreft de proceskosten heeft verweerder, handelend onder de naam [C], aanspraak gemaakt op vergoeding van zijn kosten, die hij heeft begroot op € 17.649,60. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en betoogd dat de zaak als eenvoudig moet worden aangemerkt volgens de Indicatietarieven in IE-zaken Hoge Raad 2017. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de zaak inderdaad als eenvoudig moet worden aangemerkt en dat verweerder recht heeft op een vergoeding van maximaal € 10.000,--, met mogelijke verhogingen voor dupliek en een Borgersbrief. De Hoge Raad heeft uiteindelijk een vergoeding van € 7.500,-- vastgesteld als redelijk en evenredig, gezien de aard van de zaak en de werkzaamheden van de advocaten.
De Hoge Raad heeft het beroep van eiseres verworpen en haar veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van verweerder zijn begroot op € 407,34 aan verschotten en € 7.500,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.