Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
3 november 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 november 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1997, was in hoger beroep veroordeeld voor openlijke geweldpleging. Het cassatieberoep werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat N. Roos. De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor zover vervangende hechtenis was toegepast bij de schadevergoedingsmaatregelen. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad besloten het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft daarbij opgemerkt dat het gebruik van ambtshalve cassatie in gevallen waarin artikel 80a RO kan worden toegepast, niet snel aan de orde is. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma, E.S.G.N.A.I. van de Griend, A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz.