ECLI:NL:HR:2020:1719

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
2 november 2020
Zaaknummer
20/01401
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een veroordeling voor medeplegen van diefstal door gebruik van een valse sleutel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 november 2020 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De aanvrager was eerder veroordeeld voor het medeplegen van diefstal door gebruik te maken van een valse sleutel, waarbij hij een pinpas had gestolen en deze had gebruikt. De aanvrager stelde dat er nieuwe feiten waren die niet bekend waren tijdens de eerdere rechtszitting, en dat deze feiten zouden leiden tot een vrijspraak. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de aangevoerde verklaringen en bewijsstukken niet voldoende waren om te concluderen dat het hof tot een ander oordeel zou zijn gekomen. De Hoge Raad bevestigde dat het hof de vraag of de aanvrager op camerabeelden zichtbaar was, correct had beantwoord en dat de verklaringen van de nieuwe getuigen niet overtuigend genoeg waren om de eerdere veroordeling te herzien. De aanvraag tot herziening werd afgewezen, omdat er geen sprake was van een ernstig vermoeden dat de aanvrager niet de persoon was die op de camerabeelden te zien was. De beslissing van de Hoge Raad is definitief en de aanvrager blijft veroordeeld voor de diefstal.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/01401 H
Datum3 november 2020
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 25 januari 2019, nummer 20/002329-18, ingediend door D. Marcus, advocaat te Rijen,
namens
[aanvrager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de aanvrager.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

Het hof heeft de aanvrager veroordeeld voor het medeplegen van diefstal, en diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd, tot een taakstraf van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis.

2.De aanvraag tot herziening

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Bewezenverklaring en bewijsvoering

3.1
Ten laste van de aanvrager is bewezenverklaard dat:
“hij op 15 juni 2017 te Breda tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een pinpas toebehorende aan [betrokkene 1];
en
hij op 15 juni 2017 te Breda tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geldbedragen toebehorende aan [betrokkene 2] en/of [betrokkene 1], waarbij verdachte en zijn mededader dat weg te nemen geld onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door telkens (zonder toestemming) gebruik te maken van die pinpas van die [betrokkene 1] en de (bij die bankpas behorende) pincode waartoe verdachte en zijn mededader niet gerechtigd waren.”
3.2
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen.
“4. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 februari 2018 (pg. 16-17) met fotobijlagen, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant]:
Proces-verbaal-nummer: PL2000-2017142801-8.
Naar aanleiding van een diefstal pinpas en de beelden welke daarbij ter beschikking zijn gesteld, zijn deze beelden na toestemming in september 2017 getoond bij Bureau Brabant.
In december 2017 kwam er een MMA melding met de volgende inhoud:
Halverwege juni 2017 werden van verschillende winkelende mensen pinpassen gestolen in Breda. In de getoonde beelden in zaaknummer 2017142208 wordt herkend: De zoon van [betrokkene 3]. wonende aan de [a-straat] te [plaats].
Hierop heb ik de systemen welke ter beschikking staan onderzocht. Daaruit bleek dat op [a-straat 1] te [plaats] een familie genaamd […] woont. Op het adres staan vijf personen ingeschreven waaronder de in de MMA melding genoemde [betrokkene 3].
Tevens staat daar ingeschreven [aanvrager].
Als ik de foto’s genomen bij de Albert Heijn aan de [b-straat] te Breda en welke zijn getoond hij Bureau Brabant naast de foto’s leg welke in BVI staan, dan komende onderlinge foto’s van de verdachte zeer goed overeen met elkaar. Ik zal de foto’s bijvoegen bij dit proces-verbaal van bevindingen.
5. Het aanvullende proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 april 2018 (pg. 3a), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant]:
PL2000-2017142801-17.
Naar aanleiding van vragen van het openbaar ministerie bericht ik het volgende.
In proces-verbaal 2017142801 met volgnummer 8 heb ik vermeld dat ik naar aanleiding van een MMA melding de verdachte herkende. Hiermee bedoel ik dat foto nummer 2, pagina 47 van dit proces-verbaal overeen kwam met de foto in ons BVI systeem, pagina 17 van dit proces-verbaal van verdachte [aanvrager].
6. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 7 maart 2018 (pg. 28-31), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte ([aanvrager]):
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
O: Opmerking verbalisant
V: U wordt gehoord ter zake de diefstal van een pinpas en daarna diverse keren pinnen met die pinpas op 15 juni 2017 tussen 15.30 en 16.30 uur.
(...)
O: Ik toon u een foto genummerd met 2 (het hof begrijpt: de foto op pagina 47 van het politiedossier onder BVH nummer 201742801). Op de foto staat de datum 2017-06-15, tijd 16.07.16
V: Kunt u aangeven wie er op die foto staat?
A: Dat ben ik.
7. De eigen waarneming van dit hof, gedaan ter terechtzitting van 11 januari 2019, dat de verdachte, zoals weergegeven op pagina 17 van het einddossier, gelijkenis vertoont met persoon 2 op pagina 47 van het einddossier.”
3.3
De uitspraak van het hof houdt ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende in:
“Op 15 juni 2017 te 15.30 uur heeft [betrokkene 1] haar pinpas gebruikt bij de Jumbo gelegen aan de [b-straat] te Breda. Vervolgens zijn er de volgende transacties verricht, waarbij [betrokkene 2], noch [betrokkene 1] was betrokken:
1. Op 15.46 uur een geldopname van € 1.200,00 bij een onbekend gebleven geldautomaat in Breda;
2. Op 15.56 uur een geldopname van € 500,00 bij de Jumbo gelegen aan de [b-straat] te Breda;
3. Op 16.00 uur zijn er Toto formulieren gekocht ter waarde van € 500,00 bij de Albert-Heijn gelegen aan de [b-straat] te Breda;
4. Op 16.07 uur zijn er Toto formulieren gekocht ter waarde van € 250,00 bij de Albert-Heijn gelegen aan de [b-straat] te Breda.
Uit het dossier volgt eveneens dat een man met een opvallend oranjekleurig shirt [hof: hierna aangeduid als persoon 1] degene is geweest die transactie nummer 3 heeft verricht. Daarbij heeft hij gebruik gemaakt van de pinpas van [betrokkene 1] en de daarbij behorende pincode. Nadat persoon 1 de Toto formulieren ter waarde van € 500,00 heeft gekocht, is hij de winkel op 16.01.16 uur uitgelopen.
Op 16.01.53 uur is een man met een zwartkleurige pet, grijskleurige trui en zwarte korte broek [hof: hierna aangeduid als persoon 2] de Albert-Heijn gelegen aan de [b-straat] te Breda, binnengelopen. Persoon 2 hield op dat moment Toto/Lotto formulieren vast. Persoon 2 heeft de Toto/Lotto formulieren ingeleverd bij de medewerkster van de servicebalie. Vervolgens heeft persoon 2 op 16.07 uur Toto formulieren gekocht ter waarde van € 250,00 (transactie nummer 4). Ook hij heeft gebruik gemaakt van de pinpas van [betrokkene 1] en de daarbij behorende pincode.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte op de camerabeelden zichtbaar is en dan gaat het om de persoon die hiervoor is geduid als persoon 2.
De verdediging heeft gesteld dat de verdachte niet persoon 2 is. De verdediging heeft getracht dit te onderbouwen met zogenaamde screenshots van foto’s waaruit zou moeten volgen dat de verdachte, reeds voor het ten laste gelegde feit, een tatoeage in zijn nek had. Volgens de verdediging is op de camerabeelden zichtbaar dat persoon 2 geen tatoeage in zijn nek heeft en daarom kan verdachte persoon 2 niet zijn. Voorts kan verdachte persoon 2 niet zijn, omdat hij niet zo gespierd en groot is.
Naar het oordeel van het hof is niet genoegzaam komen vast te staan op welk moment de foto (screenshot) is genomen waarop de nek met de tatoeage van de verdachte zichtbaar is. Daar komt nog bij dat de camerabeelden onvoldoende duidelijk zijn om te kunnen vaststellen dan wel uitsluiten dat persoon 2 een tatoeage in zijn nek heeft.
Voorts heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij zichzelf herkent als persoon 2. Op zitting komt de verdachte terug op zijn verklaring en heeft hij verklaard dat hij dit tegen de politie had gezegd, omdat hij geschrokken was.
Mede gelet op het verloop van het verhoor, vermag het hof niet inzien waarom de verdachte door schrik een dergelijke verklaring zou afleggen. Het hof houdt de verdachte dan ook aan zijn verklaring voor zover hij heeft verklaard dat hij zichzelf als persoon 2 herkent. Te meer nu verbalisant [verbalisant] de verdachte heeft herkend als zijnde persoon 2. Daarnaast heeft het hof zelf op de camerabeelden waargenomen dat de verdachte, zoals weergegeven op pagina 17 van het einddossier, gelijkenis vertoont met persoon 2.
Het hof stelt dus vast dat de verdachte degene is geweest die op 15 juni 2017 te 16.07 uur Toto formulieren heeft gekocht ter waarde van € 250,00 bij de Albert-Heijn gelegen aan de [b-straat] te Breda. Daarbij heeft hij gebruik gemaakt van de bankpas van [betrokkene 1] en de daarbij behorende pincode, terwijl hij daartoe niet was gerechtigd.
Uit het dossier volgt dan de volgende tijdlijn:
Tussen 15.30 uur en 15.46 uur is de pinpas van [betrokkene 1] gestolen;
Op 15.46 uur een geldopname van € 1.200,00 bij een onbekend gebleven geldautomaat in Breda;
Op 15.56 uur een geldopname van € 500,00 bij de Jumbo gelegen aan de [b-straat] te Breda;
Op 16.00.17 uur is persoon 1 de Albert-Heijn gelegen aan de [b-straat] te Breda binnengelopen;
Op 16.00 uur heeft persoon 1 Toto formulieren gekocht ter waarde van € 500,00;
Op 16.01.16 uur is persoon 1 de Albert-Heijn uitgelopen;
Op 16.01.53 uur is verdachte de Albert-Heijn gelegen aan de [b-straat]
te Breda binnengelopen;
Op 16.07 uur heeft de verdachte Toto formulieren gekocht ter waarde van € 250,00.
Het hof overweegt dat, indien een verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven, zulks in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal kan betrekken.
Verdachte heeft geen, laat staan een geloofwaardige, verklaring afgelegd over hoe het kan dat hij op 16.01.53 uur, zijnde zeer kort na de diefstal van de pinpas, in het bezit was van de gestolen pinpas van [betrokkene 1] en dat hij wist van de daarbij behorende pincode. Voorts heeft hij geen (geloofwaardige) verklaring voor het feit dat persoon 1 een transactie heeft verricht, persoon 1 vervolgens de winkel op 16.01.16 uur de winkel verlaat en de verdachte op 16.01.53 uur — zijnde binnen 37 seconden — in het bezit is gekomen van de gestolen pinpas. Naar het oordeel van het hof moet het er daarom voor worden gehouden dat de verdachte samen met persoon 1 de pinpas van [betrokkene 1] heeft gestolen en vervolgens de hiervoor vermelde transacties hebben verricht. Het verweer van de verdediging wordt derhalve verworpen.”

4.Beoordeling van de aanvraag

4.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) alleen dienen een met stukken onderbouwd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv. Daartoe wordt aangevoerd dat de bij de aanvraag overgelegde verklaringen van [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en de overgelegde afbeelding nader onderbouwen dat de aanvrager niet de door het hof als ‘persoon 2’ aangeduide persoon op de camerabeelden is. Volgens de aanvrager had dit, indien het hof bekend was geweest met de nieuwe getuigenverklaringen en foto’s, geleid tot vrijspraak.
4.3.1
Zoals blijkt uit de hiervoor weergegeven overwegingen heeft het hof de vraag onder ogen gezien of de aanvrager ‘persoon 2’ op de camerabeelden is. Die vraag heeft het hof bevestigend beantwoord. Daaraan heeft het hof de herkenningen door de aanvrager zelf en door de verbalisant [verbalisant] ten grondslag gelegd, alsmede de eigen waarneming van het hof dat de aanvrager afgebeeld op een foto in het dossier gelijkenis vertoont met ‘persoon 2’. De verklaring van [betrokkene 4] die inhoudt dat zij als gezinsbegeleider contact heeft met de aangever, de aangever sinds tien jaar kent en hem niet herkent op de beelden, is onvoldoende voor de slotsom dat het hof op dat punt tot een ander oordeel zou zijn gekomen. Er is daarom niet sprake van een ernstig vermoeden als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv.
4.3.2
Voor zover de aanvraag met een beroep op de verklaring van [betrokkene 5] en de overgelegde afbeelding erop steunt dat de aanvrager ten tijde van het bewezenverklaarde twee tatoeages in zijn nek had, is niet sprake van een nieuw gegeven als bedoeld onder 4.1. Dit is door de verdediging uitdrukkelijk onder de aandacht van het hof gebracht. Bovendien heeft het hof geoordeeld dat de camerabeelden onvoldoende duidelijk zijn om te kunnen vaststellen dan wel uitsluiten dat ‘persoon 2’ op de camerabeelden een tatoeage in zijn nek heeft, zodat de verklaring van [betrokkene 5] - inhoudende (kort gezegd) dat op filmmateriaal uit 2013 zichtbaar is dat de aanvrager een tatoeage in zijn nek heeft - en de overgelegde afbeelding niet het ernstig vermoeden wekken dat het hof de aanvrager zou hebben vrijgesproken als het daarmee bekend was geweest.
4.4
De aanvraag is, gelet op wat hiervoor is overwogen, kennelijk ongegrond.

5.Beslissing

De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 november 2020.