ECLI:NL:HR:2020:1718

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
2 november 2020
Zaaknummer
19/04399
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onttrekking aan het verkeer van inbeslaggenomen voorwerp en vervangende hechtenis bij schadevergoedingsmaatregel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 november 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de onttrekking aan het verkeer van een aardappelschilmes dat in beslag was genomen in het kader van een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1979. Het hof had eerder besloten dat het aardappelschilmes aan het verkeer onttrokken moest worden, omdat het gebruikt was bij het bewezenverklaarde feit. De Hoge Raad oordeelde echter dat uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep niet kon worden afgeleid dat het bewezenverklaarde feit met behulp van het aardappelschilmes was begaan. Daarom gelastte de Hoge Raad de teruggave van het voorwerp aan de verdachte.

Daarnaast oordeelde de Hoge Raad ambtshalve over de verplichtingen die het hof aan de verdachte had opgelegd met betrekking tot schadevergoedingsmaatregelen. Het hof had de verdachte verplicht om aan de Staat bedragen te betalen ten behoeve van slachtoffers, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij gebreke van betaling. De Hoge Raad vernietigde deze beslissing voor zover het de toepassing van vervangende hechtenis betrof en bepaalde dat in plaats daarvan gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast. Dit arrest is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot de onttrekking aan het verkeer en de toepassing van vervangende hechtenis in het kader van schadevergoedingsmaatregelen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/04399
Datum3 november 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 25 september 2019, nummer 22-001219-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.P. Visser, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor zover het de beslissing van het hof betreft met betrekking tot de onttrekking aan het verkeer van voornoemd in beslag genomen voorwerp en voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer vervangende hechtenis is toegepast. Ten aanzien van die schadevergoedingsmaatregel kan worden bepaald dat met toepassing van artikel 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast. Voor het overige kan het beroep worden verworpen.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel komt op tegen de beslissing van het hof dat een inbeslaggenomen aardappelschilmes aan het verkeer onttrokken wordt verklaard.
2.2
De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang, het volgende in:
“Beslag
(...)
Ten aanzien van het onder 4 op de beslaglijst opgenomen voorwerp, te weten een aardappelschilmes, met behulp van welke het onder 1 ten laste gelegde feit is begaan, zal het hof de onttrekking aan het verkeer bevelen.”
2.3
Artikel 36c van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt, voor zover in cassatie van belang:
“Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn alle voorwerpen:
1°. die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het feit zijn verkregen;
2°. met betrekking tot welke het feit is begaan;
3°. met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;
4°. met behulp van welke de opsporing van het feit is belemmerd;
5°. die tot het begaan van het feit zijn vervaardigd of bestemd;
een en ander voor zover zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.”
2.4
De door het hof gegeven motivering van de beslissing tot onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen aardappelschilmes is gebaseerd op artikel 36c, aanhef en onder 3°, Sr. Uit de bestreden uitspraak en het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep kan echter niet worden afgeleid dat bij het onderzoek op die terechtzitting is gebleken dat, zoals het hof heeft overwogen, het onder 1 bewezenverklaarde feit met behulp van het aardappelschilmes is begaan.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

4.1
Het hof heeft de verdachte de verplichtingen opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers de in het arrest vermelde bedragen te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het in het arrest telkens genoemde aantal dagen hechtenis.
4.2
De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof ambtshalve vernietigen voor zover daarbij telkens vervangende hechtenis is toegepast, overeenkomstig hetgeen is beslist in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers telkens vervangende hechtenis is toegepast en wat betreft de beslissing tot onttrekking aan het verkeer van het hiervoor genoemde inbeslaggenomen voorwerp;
- bepaalt dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering telkens gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast;
- gelast de teruggave van het hiervoor genoemde inbeslaggenomen voorwerp aan de verdachte;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 november 2020.