Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
27 oktober 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de verdachte, die was veroordeeld voor poging doodslag. De verdachte had geprobeerd met kracht tegen het hoofd en lichaam van het slachtoffer te trappen. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat J. Kuijper uit Amsterdam. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die op 5 juni 2019 had plaatsgevonden, beoordeeld. De procureur-generaal bij de Hoge Raad kreeg de gelegenheid om een advies uit te brengen over de ontvankelijkheid van het beroep.
De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft de Hoge Raad besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren. Dit betekent dat de Hoge Raad geen inhoudelijke beoordeling van de zaak heeft gedaan, maar de procedurele aspecten van het beroep heeft afgewogen. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door vice-president J. de Hullu, samen met de raadsheren J.C.A.M. Claassens en A.E.M. Röttgering, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.