ECLI:NL:HR:2020:1687

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
19/00986
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafbaarheid van taxidiensten aanbieden in verbodsgebied op Schiphol

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1974, was beschuldigd van het aanbieden van taxidiensten op Schiphol in een door de burgemeester aangewezen verbodsgebied, zoals vastgelegd in artikel 5:14E lid 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Haarlemmermeer 2016. Het hof had geoordeeld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit, maar de Hoge Raad oordeelde dat de APV geen verbod inhoudt op het aanbieden van taxidiensten in een door de burgemeester aangewezen gebied. De Hoge Raad concludeerde dat het bewezenverklaarde niet strafbaar was, omdat de relevante bepalingen geen strafbepaling bevatten voor het handelen van de verdachte in dit specifieke geval. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en ontsloeg de verdachte van alle rechtsvervolging. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de interpretatie van de APV Haarlemmermeer en de bevoegdheden van de burgemeester met betrekking tot het aanwijzen van verbodsgebieden voor taxidiensten.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/00986
Datum27 oktober 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 18 februari 2019, nummer 23-001797-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de strafbaarheid van het bewezenverklaarde.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 11 december 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, op de luchthaven Schiphol, taxidiensten heeft aangeboden in een gebied, te weten een openbaar toegankelijk gebouw (het terminalcomplex), waar het verboden is om taxidiensten met een vergunning zoals bedoeld in de Wet personenvervoer 2000 aan te bieden.”
2.2.2
Het hof heeft onder meer het volgende overwogen:
“Bewijsoverweging
Ter terechtzitting van 4 februari 2019 heeft de verdediging vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Het hof overweegt het volgende. In het proces-verbaal van staandehouding d.d. 11 december 2016 wordt gerelateerd dat de verbalisant [verbalisant] hoorde en zag hoe de verdachte in de winkelstraat van het terminalcomplex op Schiphol ter hoogte van draaideur ‘B’ en het grenswisselkantoor tegen een langslopende vrouw zei: “Taxi?”. Uit dit proces-verbaal, gelezen in samenhang met het bijgevoegde kaartje waarop de verbalisant de plaats van de constatering heeft gemarkeerd, leidt het hof af dat de verdachte een taxidienst heeft aangeboden in het gebied dat ingevolge het Aanwijzingsbesluit wordt bestreken door een verbod op het aanbieden van dergelijke diensten.
(...)
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van het bij artikel 5:14E lid 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening Haarlemmermeer 2016 bepaalde.”
2.3.1
De relevante bepalingen uit de – ten tijde van het bewezenverklaarde geldende – Algemene Plaatselijke Verordening Haarlemmermeer 2016 (hierna: APV Haarlemmermeer 2016) luiden als volgt.
- Artikel 5:14E:
“1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, gebieden aanwijzen waar het verboden is om taxidiensten met een vergunning zoals bedoeld in de Wet personenvervoer 2000 aan te bieden op openbare, in de open lucht gelegen plaatsen en openbaar toegankelijke gebouwen.
2. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor het aanbieden op de weg van taxidiensten met een vergunning zoals bedoeld in de Wet personenvervoer 2000 door de bestuurder van het voertuig waarmee de beoogde taxidienst uitgevoerd zal worden.”
- Artikel 6:1 lid 1:
“Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en van voorschriften en beperkingen die zijn verbonden aan de op grond van de verordening verleende vergunningen of ontheffingen, wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of met een geldboete van de tweede categorie.”
2.3.2
Het door het hof genoemde Aanwijzingsbesluit ‘Aanwijzing verbodsgebied aanbieden taxidiensten Schiphol’ houdt in:
“OVERWEGENDE
- Dat in op openbare, in de open lucht gelegen plaatsen en in het gebouw van luchthaven Schiphol sinds enige tijd stelselmatig passagiers c.q. bezoekers op een ongewenste, intimiderende en/of agressieve wijze taxidiensten krijgen aangeboden;
- Dat bovengenoemde incidenten in veruit de meeste gevallen in verband gebracht konden worden met derden (ook wel "taxironselaars" genoemd) die ten behoeve van de taxichauffeurs op de luchthaven Schiphol taxidiensten aanboden;
- Dat eerdere maatregelen door de luchthaven Schiphol en de Koninklijke Marechaussee nieuwe incidenten niet hebben kunnen voorkomen;
- Dat de vrees voor een verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van ‘taxironselaars’ op basis van de eerdere incidenten reëel wordt geacht;
- Dat het voornemen om een gebied aan te wijzen is besproken in de lokale driehoek van 17 december 2015 met de Officier van Justitie van het parket Haarlem en de brigadecommandant beveiligen en bewaken van de Koninklijke Marechaussee te Schiphol.
BESLUIT
1. Het gebied, zoals aangeduid in de bijlage bij het besluit, aan te wijzen als gebied waar het verboden is om taxidiensten met een vergunning zoals bedoeld in de Wet personenvervoer 2000 aan te bieden op openbare, in de open lucht gelegen plaatsen en openbaar toegankelijke gebouwen, waarbij het verbod niet geldt voor het aanbieden op de weg van taxidiensten met een vergunning zoals bedoeld in de Wet personenvervoer 2000 door de bestuurder van het voertuig waarmee de beoogde taxidienst wordt uitgevoerd;
2. Dit besluit te laten gelden de dag na publicatie;
3. Dit besluit ter informatie te zenden aan de Raad, Officier van Justitie van het parket Haarlem en de brigadecommandant beveiligen en bewaken van de Koninklijke Marechaussee te Schiphol.”
2.4
Artikel 5:14E lid 1 APV Haarlemmermeer 2016 verleent de burgemeester in het belang van de openbare orde de bevoegdheid om gebieden aan te wijzen waar het verboden is om taxidiensten met een vergunning aan te bieden. Deze bepaling houdt echter geen verbod in op het aanbieden van taxidiensten in een door de burgemeester aangewezen gebied, zodat hierop niet de strafbepaling van artikel 6:1 APV Haarlemmermeer 2016 van toepassing is. Het bewezenverklaarde is ook niet op grond van een andere bepaling strafbaar.
2.5
Hieruit volgt dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat het bewezenverklaarde een strafbaar feit oplevert. Het cassatiemiddel klaagt daarover terecht. De Hoge Raad zal de zaak zelf afdoen en de verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafbaarverklaring van het bewezenverklaarde, de strafbaarverklaring van de verdachte daarvoor en de strafoplegging;
- ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 oktober 2020.