In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was veroordeeld voor afpersing en poging tot afpersing, gepleegd op 8 oktober 2015. De Hoge Raad heeft zich gebogen over de vraag of het hof gebruik heeft gemaakt van een 'eigen waarneming' van camerabeelden, die eerder door een andere samenstelling van het hof waren bekeken. De Hoge Raad oordeelt dat er geen rechtsregel in de weg staat dat het hof gebruik maakt van het proces-verbaal van de eerdere zitting, waarin deze waarneming is gerelateerd. Dit betekent dat de eerdere waarneming als schriftelijk bewijs kan worden gebruikt, ook al was de samenstelling van het hof anders.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof vernietigd voor zover het ging om de vervangende hechtenis bij schadevergoedingsmaatregelen. De Hoge Raad heeft bepaald dat in plaats van vervangende hechtenis, gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast. De opgelegde gevangenisstraf is verminderd van 46 maanden naar 41 maanden. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen.
De uitspraak benadrukt het belang van de samenstelling van de rechters bij de beoordeling van bewijs en de toepassing van strafmaatregelen. De Hoge Raad bevestigt dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, wat heeft geleid tot de vermindering van de straf.