ECLI:NL:HR:2020:1676

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
23 oktober 2020
Zaaknummer
19/02236
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vervangende hechtenis en toepassing van gijzeling in schadevergoedingsmaatregelen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 mei 2019. De verdachte, geboren in 1953, was in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestig maanden en was verplicht om schadevergoedingen te betalen aan slachtoffers. Bij gebreke van betaling was vervangende hechtenis opgelegd. De advocaat van de verdachte, A.C. Huisman, heeft cassatiemiddelen ingediend, waarbij de advocaat-generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, specifiek met betrekking tot de vervangende hechtenis en de hoogte van de gevangenisstraf.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het hof ten onrechte vervangende hechtenis heeft toegepast in plaats van gijzeling. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd voor zover het betreft de schadevergoedingsmaatregelen en heeft bepaald dat gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast. Daarnaast heeft de Hoge Raad de opgelegde gevangenisstraf verminderd van zestig naar negen en vijftig maanden. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak om bij schadevergoedingsmaatregelen de juiste juridische instrumenten toe te passen en bevestigt de mogelijkheid van gijzeling in plaats van vervangende hechtenis. De beslissing van de Hoge Raad biedt duidelijkheid over de toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering in vergelijkbare zaken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/02236
Datum27 oktober 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 mei 2019, nummer 21-002599-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.C. Huisman, advocaat te Deventer, bij schriftuur en aanvullende schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend (1) voor zover bij de schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffers vervangende hechtenis is toegepast, tot bepaling dat met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast alsmede (2) wat betreft de hoogte van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan in de mate die de Hoge Raad gepast acht en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers ten onrechte telkens vervangende hechtenis heeft toegepast in plaats van gijzeling.
2.2
Het hof heeft de verdachte de verplichtingen opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers de in het arrest vermelde bedragen te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het in het arrest telkens genoemde aantal dagen hechtenis.
2.3
Het cassatiemiddel is gegrond. De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof vernietigen voor zover daarbij telkens vervangende hechtenis is toegepast, overeenkomstig hetgeen is beslist in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van zestig maanden.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers telkens vervangende hechtenis is toegepast en wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering telkens gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast;
- vermindert de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze 59 maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 oktober 2020.