ECLI:NL:HR:2020:1651
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting
In deze zaak heeft belanghebbende, een individu uit [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 4 april 2019. Deze uitspraak betrof het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2010 had opgelegd. De navorderingsaanslagen waren het resultaat van een controle door de belastingdienst, die leidde tot de conclusie dat de eerder opgegeven inkomsten niet correct waren. Belanghebbende heeft in cassatie een middel voorgesteld, waarin hij de Hoge Raad verzocht om de uitspraak van het Hof te vernietigen.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet kan leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft hierbij aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven, aangezien de vragen die in het middel aan de orde zijn, niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. Dit betekent dat de Hoge Raad de uitspraak van het Hof in stand laat.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is op 23 oktober 2020 openbaar uitgesproken, waarbij de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en E.F. Faase, en de waarnemend griffier E. Cichowski aanwezig was.