Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
27 oktober 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg bij verstek veroordeeld tot een geldboete van € 500, subsidiair tien dagen hechtenis, wegens mishandeling. Tegen deze veroordeling heeft de verdachte hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de verdachte echter niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, omdat er geen schriftuur houdende grieven was ingediend door of namens de verdachte. De verdachte had wel een e-mail gestuurd waarin hij aangaf in hoger beroep te willen gaan, maar het hof oordeelde dat deze e-mail niet als een geldige appelschriftuur kon worden aangemerkt.
De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat het oordeel van het hof niet zonder meer begrijpelijk was. De Hoge Raad oordeelde dat de e-mail van de verdachte, die aan de appelakte was gehecht, voldoende was om te concluderen dat de verdachte wel degelijk een poging had gedaan om in hoger beroep te gaan. Daarom heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Amsterdam, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de toegang tot hoger beroep en de noodzaak voor de rechterlijke macht om zorgvuldig om te gaan met de communicatie van verdachten, vooral in situaties waarin zij mogelijk niet goed op de hoogte zijn van de juridische vereisten voor het indienen van grieven.