Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
13 oktober 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 oktober 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een verdachte die in hoger beroep was gegaan tegen een eerdere uitspraak. De advocaat van de verdachte, P. van de Kerkhof, heeft cassatiemiddelen ingediend. De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het gerechtshof.
De Hoge Raad heeft zich in deze zaak gericht op de geldigheid van het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 maart 2015. Het cassatiemiddel klaagde dat dit proces-verbaal niet overeenkomstig artikel 327 van het Wetboek van Strafvordering was vastgesteld en ondertekend. De Hoge Raad oordeelde dat het proces-verbaal niet door een van de rechters of de griffier was vastgesteld en ondertekend, wat in strijd is met de wettelijke vereisten. De enkele omstandigheid dat de betrokken raadsheren en griffier niet meer werkzaam waren bij het hof, was niet voldoende om het verzuim te rechtvaardigen.
De Hoge Raad heeft daarom het cassatiemiddel gegrond verklaard, de uitspraak van het hof vernietigd en de zaak teruggeworpen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling. Dit arrest benadrukt het belang van de juiste procedurele waarborgen in het strafproces en de noodzaak dat proces-verbaal correct wordt vastgesteld en ondertekend, om de rechtszekerheid te waarborgen.