Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
6 oktober 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 februari 2019. De verdachte, geboren in 1979, had beroep ingesteld tegen de opgelegde schadevergoedingsmaatregel, waarbij vervangende hechtenis was toegepast. De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor het deel dat betrekking had op de vervangende hechtenis. De Hoge Raad oordeelde dat het cassatiemiddel slaagde, omdat de vervangende hechtenis niet in overeenstemming was met de geldende wetgeving. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof voor zover deze betrekking had op de vervangende hechtenis en bepaalde dat gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast, zoals vastgelegd in artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering.
Daarnaast werd in het tweede cassatiemiddel geklaagd over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, omdat de stukken te laat door het hof waren ingezonden. De Hoge Raad oordeelde dat dit cassatiemiddel gegrond was, maar verbond hieraan geen verdere rechtsgevolgen, gezien de opgelegde straffen. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige en bevestigt de uitspraak met betrekking tot de redelijke termijn.