ECLI:NL:HR:2020:1556

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
5 oktober 2020
Zaaknummer
18/02120
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van uitspraak en niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in strafzaak na overlijden verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 5 december 2017. De zaak betreft medeplichtigheid aan het telen en aanwezig hebben van hennep in een woning, zoals geregeld in de artikelen 3.B en 3.C van de Opiumwet. De verdachte, geboren in 1947, is op 29 september 2019 te Altea (Spanje) overleden. Dit leidde tot de vraag of het recht tot strafvordering was vervallen op grond van artikel 69 van het Wetboek van Strafrecht.

Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door de advocaten R.J. Baumgardt en P. van Dongen. De benadeelde partijen, vertegenwoordigd door advocaat J.W. Landman, hebben ook een cassatiemiddel voorgesteld. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar enkel voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, en tot verwerping van het beroep voor het overige. In een aanvullende conclusie heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof en van het vonnis van de rechtbank, en tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging.

De Hoge Raad heeft uiteindelijk de uitspraak van het hof en de rechtbank vernietigd en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging, gezien het overlijden van de verdachte. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/02120
Datum6 oktober 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 5 december 2017, nummer 22/000584-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1947,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. Namens de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft J.W. Landman, advocaat te Leiden, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De advocaat van de benadeelde partij heeft daarop schriftelijk gereageerd.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft bij aanvullende conclusie geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof Den Haag en van het vonnis van de rechtbank Den Haag en tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging.

2.Overlijden van de verdachte

Volgens een aan de Hoge Raad overgelegd, door de directeur van de Dienst Publieke Zaken van de gemeente Den Haag gewaarmerkt uittreksel van een akte van de burgerlijke stand van de gemeente Altea (Spanje) is de verdachte op 29 september 2019 te Altea (Spanje) overleden.
Daarom is op grond van artikel 69 van het Wetboek van Strafrecht in deze zaak het recht tot strafvordering vervallen.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof en de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 januari 2015;
- verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
6 oktober 2020.