Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
13 oktober 2020.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een bezwaarschrift tegen een dagvaarding in verband met verdenking van zedenmisdrijven, ingediend door de verdachte, geboren in 1973. De Hoge Raad behandelt het beroep in cassatie tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag van 5 maart 2020. De verdachte heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat Th.O.M. Dieben, die cassatiemiddelen heeft voorgesteld. De procureur-generaal J. Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen op 13 oktober 2020. Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, en uitgesproken ter openbare terechtzitting.