In deze zaak heeft [eiser] cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De Hoge Raad heeft de klachten van [eiser] over het arrest beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
ING Bank, als verweerder in cassatie, heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep en heeft daarnaast een voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. [eiser] heeft zich in dit incidentele beroep gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad. De zaak is toegelicht door de advocaten van beide partijen, waarbij de conclusie van de Advocaat-Generaal T. Hartlief strekte tot verwerping van zowel het principale als het incidentele cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft de kosten van het geding in cassatie aan [eiser] opgelegd, begroot op € 882,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan. Het arrest is gewezen op 2 oktober 2020 en openbaar uitgesproken door raadsheer M.J. Kroeze.