In deze zaak hebben eisers in cassatie beroep ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 30 juli 2019. De zaak betreft een erfdienstbaarheid van overpad en de vraag of de koper beschermd wordt door de artikelen 3:23 en/of 3:24 van het Burgerlijk Wetboek. De Hoge Raad heeft de klachten van eisers over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eisers veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 407,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De uitspraak is gedaan op 25 september 2020.