ECLI:NL:HR:2020:1516

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 september 2020
Publicatiedatum
24 september 2020
Zaaknummer
18/00914
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming en redelijke termijn in cassatie bij ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit coffeeshop

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 september 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die betrokken was bij een coffeeshop die zich niet aan de gedoogvoorwaarden heeft gehouden. De betrokkene heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat J.C. Reisinger. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar enkel wat betreft de hoogte van de betalingsverplichting, en heeft verzocht om vermindering van deze verplichting.

De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld. Het eerste cassatiemiddel, dat zich richtte op de uitspraak van het hof, werd verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak, zonder verdere motivering. Het tweede cassatiemiddel betrof de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, omdat de stukken te laat door het hof waren ingezonden en er meer dan twee jaar waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep.

Als gevolg van deze overschrijding heeft de Hoge Raad de hoogte van de betalingsverplichting verminderd van € 31.096,07 naar € 27.986. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar enkel wat betreft de hoogte van de betalingsverplichting, en het beroep voor het overige verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/00914 P
Datum29 september 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 februari 2018, nummer 21/000229-16, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft J.C. Reisinger, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de betalingsverplichting, tot vermindering daarvan in die mate die de Hoge Raad aangewezen acht en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman van de betrokkene heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde betalingsverplichting van € 31.096,07.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- vermindert het te betalen bedrag in die zin dat de hoogte daarvan € 27.986 bedraagt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
29 september 2020.